Vereenzelviging met het mysterie
Een heleboel soefi’s hebben behartenswaardige dingen over niet-weten gezegd.
We zullen een aantal van hen leren kennen in de dialogen van De derwisj en de dwaas.
De meest uitgesproken agnost (weetniet) is misschien de Perzische mysticus Rumi.*
* Mohamed (D)Jalal ad-Din (of al-Din) Balkhi Rumi of Roemi (1273-1307).
Bij hem heet niet-weten verbijstering:
Geef vannacht je slaap op, ga voor één nacht naar het rijk van slapeloosheid. Kijk naar deze minnaars die verbijsterd raakten en als motten stierven in eenwording met de Geliefde.1
De minnaars zijn hier de soefi’s, de Geliefde is het onbevattelijke mysterie dat geen naam mag hebben.
Het is dit mysterie waarmee de minnaars zich vereenzelvigen door en in verbijstering.
In dit oord van lege woordigheid
Het intellect is eerder een hinderpaal dan een hulpmiddel op het pad van de soefi:
Doe intelligentie van de hand en koop verbijstering. Misschien is je intelligentie maar een mening en verbijstering de vrije blik.2
Ben je eenmaal met stomheid geslagen, dan ontstaat er een nieuwe gevoeligheid:
Als uit verbijstering dit intellect van je je hoofd uitvliegt, wordt elk puntje van je haar een nieuw kennen.3
Het verstand dat verloren gaat, de taal die tekort schiet – het zijn vaste thema’s van de derwisj:
In dit oord van tegenwoordigheid gaat het verstand van allen reddeloos teloor. Als de pen dit punt bereikt, breekt hij.4
In dit oord van lege woordigheid weet je bij God niet meer wat je moet zeggen.
Zweef weg door je tralies en word vrij
Niet de wijze wordt in het soefisme vereerd, zoals in het boeddhisme en het taoïsme, maar de onwetende.
Een soefi is niet verheven maar nietig.
Geen heer maar dienaar.
Niet groot en hoog maar klein en laag.
Hij staat niet aan de top van de religieuze hiërarchie maar erbuiten:
Liefde fluistert me in het oor: ‘Je kunt beter een prooi zijn dan een jager. Wees mijn dwaas – verzaak de hoge staat van de zon en word een stofje! Kom, hang rond bij Mijn deur en word dakloos.’5
Kom, zweef weg door je tralies en word vrij.
Wie de zee ziet, staat paf
Rumi hield van de zee zoals alleen een woestijnbewoner dat kan en gebruikte haar graag als metafoor:
Zeggen en horen kunnen de Liefde niet bevatten, zij is een oceaan waarvan je de diepte niet kunt peilen. Deze zee telt ontelbare druppels, daarbij vergeleken vallen de zeven zeeën in het niet.6
Gedachten kunnen de lege leer niet bevatten. Zij is een gat zonder bodem.
Degene die het schuim ziet, verklaart het geheim, terwijl wie de Zee ziet verbijsterd is. Degene die het schuim ziet, neemt zich iets voor, terwijl wie de Zee kent, zijn hart ermee verenigd. Degene die de schuimvlokken ziet, wikt en weegt, terwijl wie de Zee ziet, zijn bewuste wil heeft opgegeven.7
Wie het schuim ziet, denkt na. Wie de zee ziet staat paf.
Wie het schuim ziet, schept op. Wie de zee ziet, laat af.
Wie het schuim ziet, trapt erin. Wie de zee ziet, springt erin.
1-7: Alle citaten van Rumi zijn afkomstig uit Roemi juwelen, bloemlezing uit de Masnavi samengesteld door Camille en Kabir Helminski, Servire 2001. Paginanummers: 1: 131; 2,3: 82; 4: 69; 5: 106; 6: 129; 7: 137.