Vrij naar het Chinese verhaal ‘Hoe Sai Weng zijn paard verloor.’
Er was eens een boer die zo knap was dat hij ondanks zijn nederige komaf het mooiste meisje van het dorp kon huwen. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Er kwamen geen kinderen en het mooiste meisje van het dorp verliet hem voor een ander. Niemand wilde nog met hem trouwen, behalve het lelijkste meisje van het dorp. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Het lelijkste meisje van het dorp was misschien niet om aan te zien maar ze was vruchtbaar als een zeug en het echtpaar werd gezegend met negen kinderen. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Acht van de negen kinderen waren meisjes voor wie het werk op de boerderij te zwaar bleek en die bij het uithuwelijken elk een bruidsschat behoefden. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Gelukkig hadden de dochters gouden keeltjes en zongen ze van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat het hoogste lied. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Toen de prins van hen hoorde ontbood hij het achttal aan het hof. Hij genoot zo van hun gezang dat hij ze meteen opnam in zijn harem. Van de dochters werd nooit meer iets vernomen en hun moeder stierf van verdriet. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Telkens wanneer de dochters voor hem zongen voelde de prins zich schuldig. Om zijn geweten te sussen schonk hij de boer in het geheim zijn mooiste merrie om mee te ploegen en te pronken. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Dankzij het paard kon de boer meer land bewerken dan vroeger, maar op een dag was het dier verdwenen en stond hij er alleen voor met meer werk dan hij aankon. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Een week later keerde het prinselijke paard hinnikend uit de heuvels terug met aan haar zijde een schitterende wilde hengst. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
(lees verder onder de afbeelding)
Afbeelding: Taijitu van twee gespiegelde paarden. Bijschrift: Met aan haar zijde een schitterende wilde hengst.
Om het te temmen besteeg zijn zoon het vurige dier, werd afgeworpen en brak een been. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Kort daarop kwamen officieren van de krijgsmacht langs om alle oudste zonen in te lijven, maar vanwege zijn gebroken been mocht de jongen thuisblijven. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Eeen week later keerden de ronselaars terug en rekruteerden de boer zelf, omdat de koning had bepaald dat ieder gezin ten minste één man moest afstaan. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
De boer was handiger met de ploeg dan met de speer, maar bleek over strategisch inzicht te beschikken en werd gepromoveerd tot krijgsheer. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de boer zei enkel: ‘Tja.’
Terwijl hij zijn troepen leidde werd de boer door een vijandelijke pijl in de keel getroffen en liet rochelend het leven. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de zoon zei enkel: ‘Tja.’
De dorpelingen hadden medelijden met de jongen, die daardoor ieder meisje kon krijgen dat hij wilde, hoewel hij lang niet zo knap was als zijn vader. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de zoon zei enkel: ‘Tja.’
Hij legde het aan met de mooiste boerendochters, maar hoe gewillig ze ook waren, hij voelde niets. Zo kwam hij erachter dat hij niet op vrouwen viel. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de zoon zei enkel: ‘Tja.’
Omdat mensen in oorlogstijd behoefte hebben aan geestelijke leiding vatte de koning het plan op om in de regio een klooster te stichten dat vredesgezinde mannen uit alle windstreken zou aantrekken. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de zoon zei enkel: ‘Tja.’
Door de centrale ligging en de eigen bron was zijn boerderij bij uitstek geschikt voor het nieuwe klooster, en zijn land werd met alles erop en eraan onteigend. De buren zeiden: ‘Wat een sof’, de zoon zei enkel: ‘Tja.’
In ruil voor kost en inwoning werkte de jongen mee aan de bouw van de abdij. Hij kon het zo goed vinden met de abt dat deze hem verzocht in te treden, waaraan hij graag gehoor gaf. De buren zeiden: ‘Wat een bof’, de broeder enkel ‘Tja.’
Het was in dit klooster dat de monnik faam verwierf door zijn rust en eenvoud, en het was hier dat hij de naam kreeg waaronder wij hem nu nog kennen: meester Tja.