Jatakas zijn verhalen over vorige levens van de Boeddha en zijn volgelingen. Je vindt ze zowel in de Pali-canon als in Mahayana-teksten. Het zijn moraliserende ‘fabels’, en historici constateren ook grote overeenkomsten met al veel langer bestaande volksvertellingen in de culturen waar het boeddhisme zich verspreidde.
Nu dat ook het geval is in het Westen heb ik als nederig bewerker en vertaler de vrijheid genomen om een Jataka toe te voegen die gebaseerd is op een alhier ontstane vertelling. Het verhaal is geschreven door Tolkien-adept ‘Kyriel’ en behalve aan hem ben ik natuurlijk grote dank verschuldigd aan Tolkien zelf voor het scheppen van zijn Universum; dan wel diens vertalingen van in de vergetelheid geraakte eeuwenoude boeken. Het geheel is dus een mooi voorbeeld van crowdsourcing.
Voor wie de link met ‘In de Ban van de Ring’ niet goed voor ogen heeft: de ringgeesten zijn ook daar wezens die middels een magische ring grote krachten verkregen, maar gaandeweg ontdekken dat de ring zelf machtiger is dan hun eigen wil – en hen onderdanig maakt aan de Heer-van-het-Kwaad. Kyriels versie van het ontstaan van deze ‘Nazguls’ komt voor negentig procent overeen met wat Tolkien er over beweert.
Eens, gedurende een regenseizoenretraite, verbleef de Verhevene nabij de gierenrots van Rajagiriya. Rondom hem verzameld waren duizenden bhikshus en bhikshunis, sommigen arahat en sommigen nog volop het pad volgend. Nadat de Verhevene zijn maaltijd genoten had ging hij zitten in de verkoelende schaduw van een rotswand. Een bhikshuni benaderde hem en vroeg tijd om een prangende vraag te mogen stellen.
De Verhevene stemde toe. Zij vroeg: ‘Mijn Heer, waarom zijn zelfs wij die onder een gunstig gesternte leven nog zo onderhavig aan de krachten van samsara? Waarom is het zo moeilijk aan deze te ontsnappen?’
De Verhevene antwoordde: ‘Ik zal jullie een verhaal vertellen van vele aeonen geleden, toen mensen net als nu met dit dilemma worstelden.’
De naam van Miri’s dorp is niet belangrijk, omdat het slechts enkele eeuwen in het midden van het Tweede Tijdperk bestaan heeft en daarna in de vergetelheid is geraakt. Toen deze geschiedenis speelde was het niet veel meer dan een verzameling hutten aan de oever van de Grote Rivier. Zijn beperkte bekendheid dankte het aan een man die Aradil heette, Miri’s echtgenoot en één der beste smeden in zuidelijk Midden-Aarde. Sommigen vertelden dat hij deels van Elfen afstamde, en Aradil bestreed zo’n verhaal nooit.
Hij had zeker dat uiterlijk: zwart haar, fijne gelaatstrekken, en ogen die glinsterden zoals maanlicht op de Anduinrivier. Mogelijk had hij enige aanleg tot ijdelheid, maar Miri vond dat niet erg. Hij was immers een goed echtgenoot en toegewijd vader, en ze hielden zielsveel van elkaar.
Hun relatie en geluk was mogelijk voorbestemd en vond zijn wortels in hun jeugd. Miri’s moeder was verre familie van Aradils vader, en kwam enkele malen per jaar met haar gezin op bezoek in het dorp. Aradil hield ervan wandelingen te maken tot ver van zijn huis, verderop tot aan de waterval in de rivier. Hij ging dan onder een boom zitten staren, en was vervoerd door het ruisende water, de vogels en de bloeiende wilg. Op een keer ging Miri met haar zus wandelen, en passeerde toevallig die waterval. Geroerd door diezelfde geluiden en uitzichten ging ze muisstil op de oever zitten, vlakbij Aradil en zijn boom. Toen een aantal jaren later Aradil tot een huwelijksaanzoek besloot was niet alleen hun uiterlijk, maar ook de gedeelde hang naar schoonheid en rust een factor om ja te zeggen.
Het was vroeg in de herfst toen Aradil terugkwam van een markt, en duidelijk van iets vervuld was. Miri zag hem vanuit de deuropening komen aanlopen, en de volle zon weerkaatste op zijn haar zodat hij voor één ogenblik letterlijk een kroon van licht droeg. Toen rende de zesjarige Erel op hem af vanuit de struiken – en weg was de kroonillusie. Miri lachte toen ze haar geliefde jongens zo zag ravotten als puppy’s – soms vond ze het zelfs moeilijk te zeggen wie van de twee nu de volwassene was.
Aradil zag haar en kwam bij haar zitten, glimlachend zijn haar van stro ontdoend. ‘Miri mijn liefste’, zei hij, ‘ik heb prachtig nieuws. Laten we naar binnen gaan.’ Hij pakte zoonlief op en droeg hem op zijn schouder terwijl Miri opzij ging bij het naar binnengaan. Aradil kuste haar bij het passeren, en plaatste Erel toen op een stoel aan tafel.
Eenmaal gezeten haalde Aradil een zwart suéde etui van zijn gordel. Bijna vol verering maakte hij het sluitkoord los zodat een serie zilverkleurige klompjes op tafel viel. ‘Wat is dát’, vroeg Miri opgewonden, en hield een klompje tegen het licht. Het metaal was verrassend licht, en oh die glans: voor haar ongeoefende oog leek het meer op parel dan op zilver.
‘Het is mithril (elfen-zilver)’, grijnsde Aradil, terwijl zijn stem een respectvolle fluistertoon aannam. ‘En waar deze vandaan komen is er meer te vinden!’ Hij hield de hand van Erel tegen toen de jongen het metaal wilde aanraken. ‘Voorzichtig zoon, één ons hiervan is voldoende om een Elfenkoning los te kopen!’ Toen draaide hij zich naar Miri, zijn ogen stralend door het plan dat hij had. ‘Ze zeggen dat mithril even gemakkelijk te bewerken is als om naar te kijken, en ik kan niet wachten om dat uit te proberen. Denk je maar in wat ik allemaal kan maken, Miri, zwaarden, ringen, haarornamenten en kronen –colliers zo fraai als de Nauglamir (dwergensymbool)! En de eerste en mooiste is voor jou, mijn liefste!’
Miri staarde naar het klompje in haar hand, half verwachtend dat het direct zou smelten. Mithril! Ze had ervan gehoord, vanzelfsprekend, maar had nooit gedacht het zelf te mogen aanschouwen. Ze bleef sprakeloos van ontzag. ‘Waar komt het vandaan, pap’ vroeg Erel, zijn nek rekkend om het klompje beter te kunnen zien. ‘Van Heer Annatar’, antwoordde Aradil vol trots. Hij heeft me opdracht gegeven wat werk voor hem te doen.’
Bij het horen van die naam liet Miri het klompje op tafel vallen. ‘Annatar, hmmm…’ In haar optiek moest deze man zijn titel eerst nog maar eens verdienen. Hij mocht dan wel de rijkdom en het uiterlijk hebben van een edele, en hij mocht claimen een Numenoriaan te zijn, maar er was iets vreemds aan hem. En daarbij, geen van de andere Numenorianen die ze kende reisde alleen, noch te voet. Zij prefereerden grote schepen, en karavanen van vijftig of honderd volgelingen. En deze ‘Heer’ reisde alleen en had zelfs geen paard waarmee hij zijn tochten maakte.
Hij zei na een veldslag terug te keren naar zijn thuis in het Oosten, maar de enkele details die ze erover hoorden klonken Miri niet overtuigend in de oren. Doch okay, hij verbleef nu al bijna twee weken in het dorp, en niemand kon ontkennen dat hij vrijgevig was geweest in het uitdelen. Dus misschien waren haar verdenkingen ongegrond. Ze pakte het klompje weer vast, en betastte het van alle kanten. Welaan, dit was tenminste echt.
Enige tijd later.
‘Mag ik wat vragen, meneer?’, zei Aradil, toen de laatste van de ringen in hun gietvormen afkoelden. Acht perfect gesmede mithrilvormen, met de hitte-gravures al langzaam vervagend voor je ogen. ‘Natuurlijk’, antwoordde de vreemde Heer. Terwijl zijn blik wegdraaide van de smidse, bleef het rode licht nét een seconde te lang in zijn ogen zichtbaar. Aradil haperde even. ‘Ik vraag me alleen maar af – puur beroepsmatig, hoor, wat doen deze ringen nu eigenlijk?’
‘Doen?’, zei Annatar schijnbaar meesmuilend, al kunnen de trekken op zijn gezicht door de lichtval gekomen zijn. ‘Het zijn Ringen van macht.’
‘Ja meneer, natuurlijk. En ik merk dat u een krachtig magiër moet zijn. Ik hoorde de spreuken die u uitsprak bij het graveren. Hoewel ik er geen jota van begreep en ze zeker niet zou kunnen herhalen, zelfs als ik dat zou willen.’
‘Natuurlijk niet.’
‘… en ik zou er ook niet aan denken om te proberen ze van u te stelen.’
‘Natuurlijk niet.’ Annatar verplaatste zich, en voor het eerst merkte Aradil op dat de Heer zelf ook een ring droeg. ‘Okay dan….’ De smid kneep met z’n handen in zijn leren schort. ‘Misschien is het dan geen slecht idee om mij te vertellen wat ik nu eigenlijk gesmeed heb?’
Zijn opdrachtgever gnuifde, lang en op lage toon, totdat Aradil op zijn lippen beet van angst, als hij iemand zoals hij boos maakte, kon hij eindigen als kikker – of slechter.
Uiteindelijk sprak Annatar. ‘Deze ringen zijn bestemd voor acht grote leiders der Mensen. Ze zullen hun dragers kennis, onzichtbaarheid – wanneer ze dat willen – en macht brengen zodat ze grote heersers in Midden-Aarde worden. ‘ Hij stopte, en voegde bijna terloops toe ‘Zou je ook zo’n Ring willen, voor jezelf?’
Aradil bloosde. ‘Natuurlijk, wie zou dat niet willen, meneer?’ Zijn ogen kruisten die van Annatar, en heel even voelde hij alsof hij op de rand van een afgrond stond. Hij draaide zijn blik weg, maar hoe langer de Heer stil bleef, des te meer Aradil zich gedwongen voelde om weer te kijken. Uiteindelijk volgde hij die dwang, en keek direct in Annatars donkere ogen. ‘Meneer, meent u dat serieus?’
Nog steeds zei Annatar niets, maar hield alleen Aradils blik vast terwijl de smederij en zijzelf in het donker leken te verdwijnen. De wereld kromp in tot in de pupillen van Annatars ogen, maar herstelde zich plotseling.
‘Je bent een ambitieus man Aradil’, mompelde de magiër. ‘Meer dan je vrienden en familie weten. Misschien zelfs meer dan wat je jezelf realiseert.’
‘Dat is waar’ reposteerde Aradil, zichzelf verbazend hoe hartstochtelijk het klonk. Annatar had gelijk over zijn ambitie, en als de smid zelf ooit een Ring wilde verdienen moest hij nu zijn kans grijpen. Hij fantaseerde daarom dapper verder: ‘Als mijn vader me niet opgeleid had tot smid dan was ik nu strijder geweest. Ik had officier kunnen zijn, of zelfs een koning.’
‘Dat kun je nog steeds’, zei Annatar.
Aradil likte aan een wond aan zijn vinger toen hij de negende Ring die stoom siste eraf trok. Hij wilde helemaal niet dat er zo’n diepe snee zou ontstaan, maar okay, hij was zó opgewonden. Dit was de Ring, de hoogste van de Negen – en Annatar gaf deze aan hem! Eindelijk zag iemand zijn volle potentieel, na al die jaren van waardering alleen voor zijn smeedkunsten en zijn vriendelijke gezicht. Eerlijk gezegd haatte hij dat gezicht. Het zag er zo… jongensachtig uit. Hij was nu een echte man, en zou heerser over Mensen worden.
Annatar pakte de ring en sloot hem in zijn hand. Hij moest nog gloeiend heet zijn, maar ergens wist Aradil dat hitte nooit die hand kon beschadigen. Inderdaad, de Heer sprak een paar woorden in die vreemde, knarsende taal, en opende zijn vingers. De ring lag koel op zijn hand.
Voorzichtig strekte Aradil zich uit naar de ring, en toen hij de koude uitstraling ervan voelde zette hij in alle gretigheid door. Hij hield de Ring omhoog, en zag dat het mithril zijn zilverachtige fonkeling zelfs bij het licht van het smidsvuur behield. Hij schoof de ring aan zijn vinger.
In één ogenblik werd de smederij grijs en grauw, en Annatar zag er plots uit als een machtige toren – het enige Echte in een onechte wereld. Aradil trilde van angst, beginnend als een ijzige koude in zijn hart en via elk bloedvat naar buiten kruipend. Maar direct daar achteraan kwam het mooiste gevoel- van macht- dat hij ooit gekend had. ‘Mijn Heer’, riep hij snikkend, en boog voor Annatars voeten.
Morgen deel 2.