Te midden van alle Nederlandstalige werken over boeddhisme is het toch wel zoeken naar een echte Boeddha-biografie. Jazeker, tal van boeken betrekken de figuur, de levensloop, de wijsheid, de raadgevingen, de leer en de praktische voorschriften van de Boeddha bij het onderwerp dat ze centraal willen stellen. Maar voor de persoon van de historische Boeddha gaan we toch best achttien jaar terug in de tijd voor H.W. Schumanns De historische Boeddha, enkele jaren later gevolgd door Karen Armstrongs ‘Boeddha’. Twee biografieën van de hand van een journalist die academicus werd (indoloog) en een uitgetreden kloosterzuster die uiteindelijk voor het schrijverschap koos.
In “De Historische Boeddha” geeft Schumann de Boeddha en zijn tijd zeer fysiek weer. Hij mijdt een levensverhaal met in de hoofdrol een triomfantelijke spirituele queeste, vol buitengewone gewaarwordingen en gebeurtenissen. Bij hem veel nadruk op het menselijke karakter van de Boeddha. Waar Gautama voor zijn verlichting nog “zoekende” was, een gewoon mens dus en daarom juist associeerbaar met ons eigen leven, portretteert Schumann hem ook na de verlichting doelbewust als een mens die evolueert en vroeger genomen maatregelen en opvattingen later nog veranderen en bijstellen kon. En niet als een alwetende, bovenmenselijke, figuur.
De eerder westerse behoefte meer te vernemen over de Boeddha zelf, staat tegenover het even typische kenmerk van de boeddhistische Pali canon dat vooral de dharma telt en niet de persoon van de Boeddha. Toch hecht de overlevering uit die Pali canon veel belang aan de omstandigheden waarin de talrijke leerreden, uitspraken, stichtelijke vertellingen en handelingen van de Boeddha tot stand kwamen. En waar ze soms raadselachtig overkomt, de latere beoefenaars van het boeddhisme voor hoofdbrekers stelt, monniken niet altijd in een goed daglicht plaatst, of gewag maakt over de lauwe of slechte ontvangst die de Boeddha eveneens te beurt viel, zijn dit tekenen van authenticiteit die Schumann ook dankbaar gebruikt in zijn reconstructie.
Waar ik het monnikenwezen doorgaans zag als disciplinaire organisatie, verduidelijkt Schumann dat monniken aanvankelijk gewoonweg zwervers waren die leefden in een los verband. Hij schetst bovendien een erg realistisch portret van de overige leden van de sangha -de leken- en de politieke machtsverhoudingen en leefomstandigheden.
Met het charisma van de Boeddha, dat zovelen wist te bekoren, houdt Schumann zeer zeker rekening, weliswaar op een onderkoelde, nuchtere alhoewel heldere wijze. Geen grote uitweidingen over de invloed die het meditatieve, yogische en ascetische pad ongetwijfeld hadden op de Boeddha. Schumann betrekt het allemaal beknopt en behoudt op die manier een realistisch beeld. Een beeld dat enkel sterker wordt wanneer we zien hoe de Boeddha reageerde op ongewone situaties als vechtende monniken en woedende huisvrouwen, of op die uitzonderlijke momenten wanneer hij zelf sterke taal gebruikte, wat ongewoon was voor hem.
Dat Schumann geen afbeeldingen (van beelden) van de Boeddha in het boek wou opnemen, omdat die pas eeuwen later verschijnen en door hun bovenmenselijk karakter toch maar de aandacht afleiden van Boeddha als historische mens, is eigenlijk een statement. De levensloop, de persoon en de leefomstandigheden krijgen in “De historische Boeddha” ruimer aandacht dan de boeddhistische leer en praktijk. Wat Schumann goedmaakt in zijn andere publicaties.
Na lezing van “De Historische Boeddha” wordt duidelijker dat vroege Boeddha-biografieën uit het Hinayana en Mahayana boeddhisme het gangbare, westerse, beeld van de Boeddha behoorlijk gekleurd hebben. In die biografieën primeren de beeldrijke voorstelling (ingegeven door nieuwe literaire ontwikkelingen) en de bovenmenselijke boven de realistische die Schumann vooropstelt.
Karen Armstrong spreekt in ‘Boeddha’ over het zogenaamde “Axiale Tijdperk” waarin de Boeddha geleefd hebben zou. Deze term van de hand van de Duitse psychiater-filosoof Karl Jaspers verwijst naar een sleutelperiode in de geschiedenis waarbij omwentelingen in verschillende culturen quasi gelijktijdig plaats vonden (rekening houdend met een geschiedkundige tijdsschaal). Een interessant idee, die door onderzoekers van het boeddhisme vooralsnog niet aangewend wordt omdat ze geen sterke, feitelijke basis heeft. Meermaals voert Armstrong aan dat mensen en leraren in het “Axiale Tijdperk” hunkerden naar een nieuwe vorm van zingeving.
De nieuwe tijdsgeest in het Ganges-gebied in het India van de Boeddha, die er zeker was, wordt door haar evenwel vlot en onderhoudend beschreven, evenals het toen aanwezige filosofisch-levensbeschouwelijke leven. In detail treedt ze over de praktijken waaraan de jonge Boeddha zich onderwierp onder het leraarschap van Arada Kalama. Interessant, maar zijn die praktijken wel dermate bekend ? Waar Schumann veel primaire bronnen citeert, uit de Pali Canon dus, doet Armstrong meer beroep op gevestigde Boeddha-biografieën en werken van hedendaagse onderzoekers.
Armstrong vertelt meeslepender en minder afstandelijk dan Schumann. Er is meer ruimte voor de religieuze en innerlijke belevingswereld die Gautama ongetwijfeld beroerde en ook tal van generatiegenoten het thuisloze bestaan deed opnemen. Met misschien iets teveel gemak en vanzelfsprekendheid handelt “Boeddha” over de meditatieve ervaringen en yoga-oefeningen van Gautama. Maar waar Armstrong vanuit haar achtergrond een andere klemtoon legt, vormt dat een pittig contrast met Schumann. Waar die laatste spaarzaam uitweidt over niet alledaagse bewustzijnstoestanden, voelt Armstrong zich hier minder gehinderd. Beiden hebben echter bedenkingen bij enkele wonderverhalen van de Boeddha uit de overlevering.
Bij momenten benadert Armstrong de boeddhistische overlevering echter even kritisch-historisch. Zo twijfelt ze bijvoorbeeld of de Eerste preek van de Boeddha in het Hertenpark zich wel op die wijze heeft voltrokken, en vermeldt ze ook de alternatieve en latere levensdata van de Boeddha die in wetenschappelijke kringen meer ingang vindt.
Een vergelijking met het Nieuwe Testament kan natuurlijk niet uitblijven: vergeleken met de portretten van de leerlingen van Jezus en de mensenmassa’s die hij aantrok, blijft de typering van dergelijke figuren in de Pali canon nogal kleurloos, zo merkt ze op. Armstrong portretteert dan maar zelf met kleur de verschillende zendelingen van de Boeddha, met iets grotere focus op de rol van leken en vrouwen in de sangha dan Schumann. Eraan toevoegend dat de Pali canon en de leer van de Boeddha niet direct de plaats is voor persoonlijke karakterschetsen.
Vroeger had ik het boek van Schumann “gortdroog” genoemd, met een te nuchtere kijk op de boeddhistische praktijk en een fixatie op historische achtergrond. Tegenwoordig kan ik dit enkel maar waarderen: dergelijke reconstructies vormen nog steeds een minderheid. Vroeger zou de aandacht voor de innerlijke onderneming van de Boeddha, eerder Armstrongs terrein, mij meer gelegen hebben. En alhoewel haar specialisatie ligt in de monotheïstische godsdiensten, vormt haar weergave van het leven van de Boeddha een goed vertrekpunt.
[1] Hans Wolfgang Schumann, De Historische Boeddha, Uitgeverij Asoka, 1998, ISBN 9789056702205 en Karen Armstrong, Boeddha, Uitgeverij Balans, 2001, ISBN 9789041740229.
G.J. Smeets zegt
Dank voor deze informatieve en boeiende dubbelrecensie!
Sjoerd Windemuller zegt
Ik heb ze beide al jaren in mijn bezit en met veel genoegen tot mij genomen. Ik lees en herlees nog regelmatig passages om mijn geheugen op te frissen.
Dit vind ik een mooie en overzichtelijke samenvatting.