Geluk is een blijvende toestand die op deze wereld niet voor de mens lijkt te zijn weggelegd. Alles op aarde is in voortdurende beweging, waardoor niets de kans krijgt een vaste vorm aan te nemen. Alles om ons heen verandert. Zelf veranderen wij ook en niemand weet zeker dat hij morgen nog zal houden van wat hem vandaag bevalt. Aldus zijn al zijn plannen voor geluk in dit leven een hersenschim. Laten wij genieten van de innerlijke vreugde wanneer zij ons ten deel valt en ervoor zorgen haar niet door onze eigen schuld te verjagen, maar laten we niet proberen haar met geweld vast te houden, want zulke pogingen zijn pure dwaasheid. (bladzijde 151)
Mijmeringen
Jean Jacques Rousseau is bij het schrijven van zijn mijmeringen in de herfst van zijn leven. Hij woont na veel omzwervingen al sinds twee jaar weer in Parijs, maar hij heeft zich teruggetrokken uit het openbare leven. Hij voelt zich eenzaam en alleen en heeft geen ander gezelschap dan zichzelf (bladzijde 7). Het is het jaar 1777 en al 15 jaar is hij het mikpunt van kritiek en afwijzing. Hij heeft zich echter in zijn lot geschikt en daarbij een zekere innerlijke rust gevonden. Wat hem daarbij helpt is het schrijven, dit geeft hem voldoening en plezier. Hij heeft daarom de mijmeringen die hem te binnenvielen tijdens 10 wandelingen opgeschreven. Ze vormen een aanvulling op zijn autobiografie, die onder de titel De bekentenissen in 1996 in het Nederlands zijn gepubliceerd. De mijmeringen zijn al in 2006 in het Nederlands vertaald en gepubliceerd, maar nu in herdruk uitgegeven in een fraai boekwerkje.
Levensloop
Rousseau werd geboren in 1712 en verloor al bij zijn geboorte zijn moeder. Hij las als kind veel boeken samen met zijn vader. Op zijn 16e trok hij in bij de welgestelde Madame de Warens, die vier jaar later zijn maîtresse werd. Hij zag haar als de moeder die hij zelf nooit gekend had, maar tien jaren later trok hij toch de wijde wereld in: Parijs. In 1745 ontmoette hij zijn toekomstige vrouw, een eenvoudig dienstertje, met wie hij vijf kinderen kreeg, die hij allemaal bij het klooster te vondeling legde. Pas na 23 jaar zou hij met haar trouwen.
In Parijs werd Rousseau opgenomen in de kring der Encyclopedisten, filosofen van de Verlichting, die een grote invloed hebben gehad op de geschiedenis van het westerse denken. Hij schreef belangrijke boeken als Julie, of de nieuwe Héloïse (1761), Het maatschappelijk verdrag (1762), Emile, of Over de opvoeding (1672) en opera’s die aan het hof werden opgevoerd. Hij was nogal trots op zijn ideeën over opvoeding, maar ze zijn in de praktijk nogal omstreden. Hij kreeg van de koning een levenslang jaargeld aangeboden, dat hij afwees. Hij zou nog twee keer een vaste toelage afwijzen. Hij was echter wantrouwig, maakte vaak ruzie en dacht vaak dat iedereen tegen hem samenspande. Vooral welgestelde mensen, van wiens giften hij afhankelijk was, konden bij hem geen goed doen. In 1778 overleed hij plotseling aan een hersenbloeding.
De wandelingen
De wandelingen hebben allemaal een eigen thematiek. Ze beginnen met een lofrede op de eenzaamheid en een beschrijving van de berusting in de vijandschap die Rousseau denkt te ondervinden van zijn oude vrienden. Zijn vrouw, Thérèse de Lavasseur, die hem voedt en verzorgt, komt niet in het verhaal voor. Hij heeft het voortdurend over zijn ‘kwelgeesten’, die hem sinds een paar maanden niet meer van streek kunnen brengen, als hij hen maar mijdt. Hij hoopte nog tevergeefs door de publicatie van zijn boek Dialogen nieuwe lezers te vinden. De mislukking is natuurlijk de schuld van zijn ‘kwelgeesten’. Het deert hem echter niet meer, hij is ‘onbewogen als God zelf’ (bladzijde 13).
Tijdens de tweede wandeling denkt hij terug aan een val die hem bijna het leven kostte. Hij verloor even het bewustzijn en als hij bijkomt, weet hij even niet meer wie hij is en voelt geen pijn, alleen ‘verrukkelijke rust’ (bladzijde 23). Tijdens de derde wandeling bekent hij dat hij zich altijd al had voorgenomen na zijn veertigste alle maatschappelijke ambities te laten varen en zich in leven te houden met het overschrijven van muziek. Tien jaren later publiceert hij niettemin zijn beroemdste boeken. Hij denkt na over het christendom en krijgt er zo zijn eigen ideeën over. Deze vrijzinnige opvatting van het christendom schrijft hij op in de vorm van een geloofsbelijdenis van een Savoyaardse kapelaan in zijn boek Emile. Dit veroorzaakte nogal wat opschudding en het boek werd zelfs in Holland verboden. Tijdens de vierde wandeling concludeert hij tevreden: ‘Ik heb heel wat verhalen verzonnen, maar ik heb zelden gelogen’ (bladzijde 77). Deze opvatting over de waarheid zet je wel aan het denken. De vijfde wandeling verhaalt Rousseau’s idyllische verblijf van twee maanden aan het Meer van Biel. Dit is volgens onder anderen Leo Damrosch en Cyrille Offermans een van de hoogtepunten van het Franse proza.
Tijdens de zesde wandeling denkt hij na over zijn eigen goedheid. Hij constateert dat hij erg tevreden is over zichzelf zodra hij een ander een dienst heeft bewezen, maar hij kan er niet tegen dat anderen iets van hem verlangen. ”In ieder denkbaar geval kan ik wat ik niet met plezier doe, al snel helemaal niet meer doen” (bladzijde 102). Dit wil niet zeggen dat hij een hekel heeft aan anderen: “Zij kunnen hoogstens minachting bij mij wekken, maar nooit haat. Ik houd tenslotte teveel van mezelf om wie dan ook te kunnen haten” (bladzijde 106). Tijdens de zevende wandeling vertelt Rousseau over zijn voorliefde voor de plantkunde. Hij vindt planten veel leuker dan mensen of dieren. Hij neemt zich zelfs voor om een botanisch boek helemaal uit zijn hoofd te leren, hetgeen opmerkelijk is gezien zijn weerzin tegen studie en boeken in het algemeen. Bovendien houdt hij zich naar eigen zeggen liever niet met zichzelf bezig, ondanks het feit dat hij er een heel boek over aan het schrijven is. ”Neen, niets persoonlijks, niets dat te maken heeft met mijn lichamelijk belang kan mijn geest werkelijk bezighouden. Nooit mediteer ik of droom ik heerlijker dan wanneer ik mijzelf vergeet. Ik raak in onuitsprekelijke extasen en vervoeringen als ik om zo te zeggen opga in het geheel van het geschapene, als ik een word met de gehele natuur” (bladzijde 121).
Tijdens de achtste wandeling komen zijn masochistische trekjes aan het licht. “De korte periode van voorspoed die ik heb gekend, hebben vrijwel geen enkele aangename herinnering bij mij achtergelaten, terwijl ze mij toch op een diepe en blijvende wijze hebben beïnvloed. Daarentegen voelde ik mij bij iedere tegenspoed in het leven voortdurend vervuld van tedere, roerende en verrukkelijke gevoelens die, doordat ze over de wonden van mijn gekwetste ziel een heilzame balsem uitstorten, het verdriet leken te veranderen in genot” (bladzijde 135). Dit is blijkbaar ook de reden waarom Rousseau zo zwelgt in zelfbeklag. Tijdens de negende wandeling vertelt Rousseau waarom hij zijn kinderen telkens te vondeling heeft gelegd. Hij was bang dat hij zijn kinderen niet zou kunnen opvoeden, omdat hij vaak weg was, en dat zijn vrouw dit ook niet zou kunnen. Bovendien zou men via zijn kinderen hem kunnen treffen. Een andere reden heeft hij al genoemd op bladzijde 106, namelijk dat hij niets voor anderen over heeft. De rest van de wandeling doet hij zijn best om de lezer en zichzelf ervan te overtuigen dat hij kinderen toch wel erg leuk vindt. Tijdens de laatste wandeling denkt hij met weemoed terug aan de mooie tijd die hij beleefde in de jaren dat hij samen was met Madame de Warens.
Als toegift krijgt de lezer nog de vertaling van twee interessante brieven over kennis en geluk, die Rousseau heeft geschreven aan Madame d’Houdetot. Ze komen uit het boek Lettres morales, écrites entre 1757 et 1758 (Brieven over ethiek, geschreven tussen 1757 en 1758).
Conclusie
De oorspronkelijke titel van het boek is Les Rêveries du promeneur solitaire. Dit was in de eerste druk correct vertaald als Overpeinzingen van een eenzame wandelaar. In Nederland hebben uitgevers zich echter het recht toegeëigend om met boektitels naar hartelust te gaan knoeien, omdat ze bang zijn dat het boek anders niet verkoopt. Dit is jammer, want het voegt zelden iets toe, ook niet in dit geval. De vertaler is helaas te vroeg overleden om daar nog tegen te kunnen protesteren.
Het is niettemin mooi dat er nu een tweede druk is verschenen, want de vertaling is uitstekend. Er staan verklarende noten bij, waardoor de lezer de verschillende namen en toespelingen kan begrijpen. Het is alleen jammer dat een korte biografie en beschouwing van het werk van Rousseau ontbreekt. Dit soort achtergrondkennis is eigenlijk onontbeerlijk om de overpeinzingen te kunnen begrijpen. De lezer kan daarvoor echter de onvolprezen website van Wikipedia raadplegen.
Het boek geeft een inkijk in het zielenleven van een gekweld mens, een filosoof die bijwijlen erg groot kon zijn maar aan de andere kant toch heel klein was. Deze dubbelzinnigheid komt zelfs terug in zijn ideeën. Zijn theorie over de opvoeding heeft aan de ene kant de aandacht gevestigd op de belevingswereld van het kind, maar aan de andere kant heeft ze geleid tot uitwassen zoals de anti-autoritaire opvoeding en het sociaal constructivisme. Als deze theorieën volledig zou worden toegepast, zouden kinderen worden vervormd tot onzekere, stuurloze narcistische monsters.
Rousseau’s andere belangrijke vondst, zijn theorie over de democratie zegt dat je als burger in vrijheid kan leven als je je eigen regering kunt kiezen. De gekozen regering bestaat dan uit burgers die, omdat ze gekozen zijn, hun eigenbelang opzij zetten en beslissen wat het beste is voor iedereen. Dit heeft er in de praktijk vaak toe geleid dat een klein clubje mensen besloot dat alleen zij het beste wisten wat het beste is voor iedereen. Aan de macht gekomen ontdekten ze dat het dus het beste voor iedereen zou zijn als zij met behulp van het leger hun macht absoluut zouden maken. Het maatschappelijk verdrag van Rousseau kan dus ook dictators legitimeren en zelfs inspireren.
Rousseau was een belangrijke bron voor de Franse revolutie, die elf jaar na zijn dood uitbrak. Hij heeft mede daardoor een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van de Europese democratische traditie. Dit boek is een aantrekkelijke eerste kennismaking.
Joost Meulenbroek zegt
Bedankt voor deze uitgebreide boekbespreking, Erik.
Vrienden van mij waren er al (30 jaar geleden) erg van onder de indruk, een enkele ging er zelfs mee wandelen.
Ikzelf ben er nooit aan toegekomen en het is in de vergeethoek geraakt.
Ik ga dit jeugdsentiment weer oprakelen.
Joost