In ‘De erfenis van Pilatus’ betoogt Anne-May Wachters-van der Grinten dat veel teksten uit de evangeliën opnieuw bestudeerd moeten worden. Een foute interpretatie kan leiden tot anti-judaïsme en antisemitisme. In de eerste eeuw n. Chr. ontstond een diepe kloof tussen de joden die Jezus als de Messias zagen en christen werden tegenover de joden die dat niet deden.
Deze kloof werd versterkt doordat veel niet-joden zich aansloten bij het christendom. In de evangeliën, die 40 tot 60 jaar na Jezus’ dood tot stand kwamen, staan nogal wat beschuldigende woorden over de joden. In de christelijke literatuur werden deze beschuldigingen tussen 300 en 550 n. Chr. opgetekend. Het leidde tot steeds uitgebreidere kerkelijke en civiele anti-Joodse wetgeving.
Anne-May Wachters-van der Grinten analyseert het groeiende anti-judaïsme binnen de christelijke kerk en de vernedering van de joden tot tweederangsburgers in een afgezonderd bestaan. Als rond 1850 het antisemitisme ontstaat, heeft dat grote gevolgen voor de joden, omdat zij ook nog eens tot een minderwaardig ras werden verklaard. Pas met het naziregime van Hitler en de ‘Endlösung’, werd de wereld wakker geschud.
Het duurt echter tot in de jaren zestig van de 20ste eeuw voor de kerken beseften welke rol het christendom hierin heeft gespeeld. Antisemitisme en Jodenhaat worden nog steeds ondersteund door de exegese van de evangeliën. Er is een nieuwe benadering van de evangeliën nodig, waarin wordt uitgelegd dat in latere redacties van de evangeliën de schrijvers hun eigen ruzies met de joden weergeven. Dat was ver ná Jezus’ dood, maar deze ruzies werden terug geprojecteerd naar Jezus’ tijd. Zo werden vanaf het einde van de eerste eeuw de opvattingen van de schrijvers gelezen als de waarheid over ‘Jezus en de joden’ in een nog steeds voortdurend misverstand.