‘De boeddha is een rasman.
Kon ik mijn leven overdoen, dan was ik op een middelbare school graag lerares vergelijkende literatuurgeschiedenis geworden. Het vak bestaat niet; ik had er eerst een taal voor moeten studeren. Desondanks vertelde ik het pas aan een oudere, wijzere vriendin. Maar deze antwoordde: “Sacha, dat zeg je met de wetenschap van nu. Toen je jonger was, leefde dit helemaal niet voor je.”
Mijn vriendin had gelijk. Ik had een vader die politieman was. Hij bracht het tot adjudant en chef van de districtsrecherche van de Rijkspolitie in de Achterhoek. Hij was eveneens een substituut-officier van justitie, iemand die kan besluiten je na je aanhouding langer in de cel te houden wanneer de wettelijke verhoortijd voorbij is. Hij was gezagsgetrouw en gevoelsarm. In mijn herinnering zie ik hem nog op de fiets naar het bureau rijden. Ik was enig kind en verliet het huis met het voornemen het in het leven anders te doen.
Als iets de geschiedenis van onze tijd tekent, dan is het wel de seksuele revolutie. Vriendje na vriendje versleet ik in de grote stad waar ik naar de HEAO en op kamers ging. Dat mijn vader er razend van kon worden, beleefde ik heimelijk als een bonus. Met mijn moeder kende ik een onuitgesproken verbond. Zij had deze vrijheid om haar lusten uit te leven ook wel gewild.
Het woord ‘boeddha’ viel nooit in mijn hervormde nest. Het hoorde bij de ‘linkse’ woorden van een jeugd die beslist niet gezagsgetrouw was. Evenmin als er bij ons thuis werd gesproken over gelijkgeslachtelijke liefde. Ik werd hierin ingewijd door een studente met wie ik na de kroeg naar huis ging, een toevallige ontmoeting. Op slag was het voorbij met de mannen. Een tijdje haalde mijn vader opgelucht adem; maar ja, een rechercheur, die kun je uiteindelijk niet lang voor het lapje blijven houden.
Zelf ben ik via administratieve functies opgeklommen tot teamleider in een uitzendbedrijf. Voor dit bedrijf heb ik een aantal jaren in de Verenigde Staten gewerkt, een andere wereld! In Amerika heb ik ook zenlessen gevolgd, heel boeiend, maar ook heel vreemd. Wat mij in mijn loopbaan en mijn leven heeft geholpen, is een schrijfcursus die ik in de VS moest volgen. Leren schrijven in een vreemde taal is noodzakelijk wanneer je opdrachten van klanten en beoordelingen van uitzendkrachten goed op papier wilt krijgen. Eenmaal terug in Nederland is het alsof je dezelfde regels op je eigen taal kunt toepassen. Ik ben nu lid van een plaatselijke werkgroep van Amnesty en schrijf voor onze website stukjes over vrouwenrechten in andere landen.
In mijn werk komt gezag niet uit regels en hiërarchie, maar uit gevoel voor de ander. Buiten mijn werk trouwens ook niet. Heb ik op deze manier mijn vader dan toch overtroffen? Nee, ik heb hem al lang van me afgeschud. Een paar jaar na zijn pensioen is hij ons binnen enkele maanden aan een agressieve vorm van kanker ontvallen. Bij de begrafenis heb ik erg moeten huilen, omdat ik opeens besefte dat deze stabiele man mij met alle mitsen en maren een veilige opvoeding heeft bezorgd. Wat is het soms toch tragisch dat je pas te laat liefde en erkenning voor iemands verdienste ondervindt.
Nu heb ik alweer een paar jaar een hartstochtelijke relatie met een fysiotherapeut, die de prestatiegerichte sportschool heeft verruild voor een eigen praktijk als yogalerares. In haar eigen beoefening en in haar lessen heeft zij opperste aandacht voor ademhaling, lichaamshouding en de juiste balans tussen in- en ontspanning. Boeddha heb ik eigenlijk pas echt door haar leren kennen. Haar boeddha is een yogi uit een oeroude Indische traditie, niet de stichter van een eigen ‘isme’. Het is eerder iemand in wiens teksten iets oplicht van de wijsheid van de yoga, die al duizenden jaren vóór hem bestond. Een wijsheid die je ook aantreft in andere dan boeddhistische teksten.
Op aanraden van de eerder genoemde, oudere en wijzere vriendin lees ik sinds kort na mijn terugkeer in Nederland het Boeddhistisch Dagblad. “Dat is echt iets voor jou,” zei ze. Maar de Boeddha die ik hierin tegenkom, is niet een boeddha die ik herken. De boeddha in het dagblad is er al te vaak een van voorschriften, van intellectuele betogen, van moralisme, letterlijkheid en sektarisme, van allerlei soorten. Het is niet een boeddha die geeft om het beleven van het lichaam, laat staan om het beleven van het vrouwelijke lichaam. De boeddha in het dagblad is een rasman, met alle vooroordelen die met de typische vertegenwoordigers van dit geslacht samengaan.
Misschien ga ik later ooit nog in de plaatselijke bibliotheek aan een groepje les geven in de feministische literatuur, van Simone de Beauvoir tot Andreas Burnier. In hen, en in vele anderen kan ik bevrijding vinden, niet in iets wat zich boeddhisme noemt. Ik schrijf dit niet om iemand op de tenen te trappen. Het dagblad deed een oproep aan ervaringsdeskundigen. Of ik hier ‘boeddhistisch’ genoeg voor ben, dat moeten de lezers maar zeggen.’