De redactie van het Boeddhistisch Dagblad is geïnteresseerd in de ervaringen van mensen die het boeddhistisch pad volgen. De leer bestuderen en praktiseren. Al of niet op een kussen of in een sangha of in je eentje. Ben je zo’n iemand en wil je je ervaringen delen- hoe je het boeddhisme hebt ontdekt, wat het je opbracht en niet, je teleurstellingen en hoop, je verwachting, welke richting je volgt en waarom, of als je het boeddhisme weer hebt verlaten- stuur ons jouw ervaringen in een niet zo’n heel lange tekst toe om in de serie Boeddhistische doeners en denkers gepubliceerd te worden.
Het begin van mijn ‘reis naar Mêtta’.
‘Toen ik 7 jaar oud was “moest” ik ter communie, mijn ouders waren katholiek. Ik bekende dat ik dat niet kon want ik geloofde niet in een persoonlijke godheid, natuurlijk anders geformuleerd, destijds. Ondanks de verlokkingen (nieuwe kleding, cadeaus, feestje) ging het dus niet door. Dit was het begin van een persoonlijke zoektocht. Ik was zo fortuinlijk dat mijn moeder vooral een zeer vrij en open mens was, voor haar tijd. Na van alles samen uit de bibliotheek gehaald en verslonden te hebben- mij ging het erom wat de mens in deze sfeer van lijden “bezielde”, kwam ik bij mijn eerste boek over boeddhisme uit. Nu nog wordt mij regelmatig in mijn positie van leraar gevraagd, welk boek dat was: ik weet het echt niet meer. Toen ik het uit had ging ik naar mijn moeder en zei tegen haar: “Ja, maar dat is toch geen religie, dat is logica, dat weet toch iedereen”? Mijn moeder schudde haar hoofd en zei: “Nee, dat weet niet iedereen!”. En toen wist ik dat ik dus waarschijnlijk al heel lang boeddhist was, zonder het mij te realiseren.
De zoektocht naar de reden van het bestaan en het lijden, wat in die tijd dagelijks op de televisie kwam; er was toen een enorme hongersnood in Biafra, was daar natuurlijk niet ten einde gekomen. Het resulteerde in mediteren vanuit diverse boeken, wat dan ook, waar ik de hand op wist te leggen. En natuurlijk, zoals iedere eigenwijze westerling, kon ik het heus allemaal wel zelf en alleen. Dat kan ook, maar later kwam ik er achter dat dit met ervaren leraren, die het pad reeds bewandelt hebben een stuk makkelijker is. Waarom zou je het wiel uitvinden?
Tijdens de vele meditaties zag ik steeds beelden van Tibet en mijn tijd in diverse kloosters daar, gedurende meerdere levens. Dit mag vreemd klinken voor hen die dit nooit ervaren hebben; voor mij was het zo echt, alsof ik het kon ruiken, voelen, horen en aanraken. Heel anders dan in een droomtoestand. Aangezien ik een achtergrond in Indonesië heb, was dit eigenlijk raar. Ik had daarvoor, in dit bestaan niets met Tibet gehad. Dus kwam er meer verdieping in die cultuur, in de muziek , de beoefening en de mantras.
Uiteindelijk besloot ik daar ook heen te gaan en het was een enerverende reis. Het was in die tijd illegaal om Tibet in te reizen en dat lukte uiteindelijk via Nepal. Zowel daar als in Nepal met monniken, yogi’s en tulkus gemediteerd en oefeningen gedaan en toch bleef er een soort onvervuld gevoel over. Het was mooi, maar ik miste er iets wat een puzzelstukje voor mij was. Wat dat precies was kon ik niet onder woorden brengen. Tibetaans boeddhisme is natuurlijk heel mooi en zeker interessant en wat mij daar geleerd is gebruik ik nog steeds ook in de beoefening. Wellicht dat de raakvlakken met het katholicisme- veel rituelen en decorum, mij wat afstootte. Dat was dus iets in mij, niet in de vorm.
Na die tocht reisde ik eerst door naar Indonesië en daarna naar Thailand. In het noorden van Thailand voelde ik toen dat er iets bijzonders was, maar wat dat nou precies was, daar kon ik geen vinger op leggen. Dus op een dag, heel vroeg, ging ik op pad teneinde vastberaden te ontdekken wat het was. Ik had het zoekgebied inmiddels geconcentreerd in Chiang Mai. Zonder te eten en zonder te mediteren ging ik op pad. Tempel in, tempel uit. Teneinde te vinden wat het was. Grappig hoe je gedachten in de weg zitten: Het moest vast een boeddhabeeld , een tempel of een Chedi zijn. Uitgeput zwierf ik over straat. Hulp afwijzend: het typische westerse “zelf doen”. Mensen wilden een lift geven, die wees ik af. Men wilde water geven, ook dat was onderdeel van de zelfkastijding.
Na een dag lang van ’s ochtends tot ’s avonds gelopen te hebben stond ik uitgeput voor de poort van een tempel: “Hier moest het zijn!”. Maar wat moest er zijn? Dat bleef een groot vraagteken. Dus, na over het tempelterrein gegaan te zijn, zetelde ik mij in de belangrijkste tempelhal (Viharn) en moedeloos begon ik met een meditatie. Na al die jaren mediteren was dit misschien wel de slechtste meditatie ooit. Je ziet, hoe we altijd een predicaat en oordeel willen geven over onze eigen beoefening. Muggen prikten, zweet droop langs het lichaam en de concentratie was ver te zoeken.
Toen dit achter de rug was keek ik langs de andere zijde uit de deur en in een klein, gezellig gebouwtje (een Ghuti) en wuifde een monnik mij zich lachend naar hem toe. Kippenvel ging over mijn hele lichaam en langs mijn ruggengraat. Dit was waarvoor ik hier was. Een vent?! Een man? Natuurlijk was het in mijn westerse denkwijze nooit opgekomen dat ik een leraar, wellicht zelfs een guru nodig had, om mij te helpen barricades te nemen en inzichten te verkrijgen. Simpelweg omdat het een weg was die hij al gelopen had en waarbij hij mij kon helpen. Ik noem dit tegenwoordig dat de beoefening soms kan zijn alsof je in een donkere grot loopt. Je kunt ervoor kiezen in greppels, ravijnen, en stroompjes te trappen. Je hoofd te stoten tegen rotswanden, stalactieten en stalagmieten. Of hulp aan te nemen van iemand die de grot al verkend heeft en zegt: “Pas hier op en buig je hoofd wat en neem hier een wat grotere stap”, en dergelijke.
Toen we elkaar begroetten was er direct herkenning, ondanks dat ik de taal nog niet machtig was. Uiteindelijk bleek dat waar ik verbleef, hemelsbreed 800 meter van deze tempel was, en daar had ik de hele dag over gedaan! Gelukkig was er een tolk, dat hielp uiteindelijk enorm. Hij wist dat ik net gemediteerd had. En hij vroeg wat er daarna gebeurde. “Toen vond ik U”stamelde ik. En hij lachte minzaam… Na vele omzwervingen, meerdere grote leraren- Achaan Cha, Buddhadassa, Achaan Chuan, Luang Phoo Waen, ben ik nog steeds blijven “hangen” bij degene die mij op het juiste pad heeft gezet; Krubaa Chantarang Sri Pikul. Nu meer dan ooit, als vrienden op het pad. Dankzij hem ben ik, nadat ik voldoende kennis had vergaard, les gaan geven in totaal 40 verschillende meditatie methodes. En beoefen nu reeds 45 jaar en geef 35 jaar les. Ook ontdekte ik dat waar het mij écht om ging: een weg te vinden uit het lijden voor alle levende wezens en daarbij te mogen helpen en dienen. Een prachtige opdracht waarmee dit leven vervuld word. Inmiddels monnik geweest en thans levend als boeddhistische yogi is dit natuurlijk geen werk: het is de vervulling van dit bestaan voor mij.
Nog altijd bijzonder dankbaar voor de mooie weg en de inzichten welke het boeddhisme mij steeds weer geeft. Prachtige realisaties die in iedere situatie kunnen helpen en tevredenheid in dit moment veroorzaken. Pijn is een inherent deel van dit bestaan, maar lijden is een keuze. Vermits we de weg kennen uit dit lijden en de methode toepassen. Wat voor mij belangrijk is gebleken is, vooral niet dogmatisch zijn. Niet dogmatisch in de beoefening, de meditatie of zelfs de traditie. Als we dogma’s invoeren in onze beoefening dan veroorzaken we precies het tegenovergestelde van wat we willen bereiken. We willen, op zijn minst onszelf bevrijden van het juk van dit bestaan en ons ten allen tijde open stellen om tot inzichten te komen. Mêtta Karuna Mudhita Upphekha.’