Af en toe wil ik nog wel eens de commentaren in het BD lezen. Alle commentaar komt voort uit de bespiegeling van de lezer, al te vaak door het denken gekleurd. En deze wil zodoende nogal eens een oog missen, maar niet getreurd ‘eenoog is koning in het land der blinden.’ Hier onder een bekende zen-anekdote die de vinger meedogenloos op deze zere plek legt.
Het was in Japan traditie dat vanuit het boeddhistisch begrip ‘karuna’ (mededogen) elke rondtrekkende pelgrim in een zentempel kan overnachten. Maar het duurde niet lang dat zwervers en daklozen het comfort ontdekten. Ze kochten voor een paar Yen een pelgrimshoedje, rukten een tak uit het bos waar ze een belletje aan bonden en waren van zwerver opeens pelgrim. Het liep de spuigaten uit, ze bleven soms dagen in een tempel hangen en deden zich tegoed aan cuisine van de zenkeuken.
Tijdens een vergadering van het ‘Umeboshi genootschap der vrouwelijke boeddhisten’, stond dit problematisch item op de agenda. Zenmeester Setsu Sama van de Boro o matotta kodomo tempel kwam met een briljant idee. Hij stelde voor dat het voor een pelgrim verplicht was met de priester of monniken een discussie over boeddhisme aan te gaan. Wie wint mag blijven, als hij verliest is hij naar alle waarschijnlijkheid geen boeddhist en moet hij verder trekken.
In een tempel in aan de voet van de ‘Fuji san’ woonden twee monniken, die broers waren. De oudste was geleerde en zat dagelijks met zijn neus in de boeken, maar de jongste was dom en had maar één oog. Bij het vegen van bladeren en mos in de tuin had de stommeling met de steel van de bezem zijn oog uitgestoken. Op een gegeven moment kwam een rondtrekkend pelgrim bij de broers en vroeg om onderdak, terwijl hij hen, zoals het hoorde, uitdaagde tot een debat over de verheven leer. De oudste broer, die de hele dag met zijn neus in de boeken had gezeten was van het vele studeren nogal vermoeid. Hij droeg zijn jongere broer op zijn plaats in te nemen en bedacht een list om de dommigheid van zijn broer te verhullen. ‘Vraag hem om de dialoog zwijgend te houden,’ waarschuwde hij zijn broer.
De jonge monnik en de pelgrim gingen dus bij de schrijn zitten. Na korte tijd stond de pelgrim op, ging naar de oudste van de broers en zei: ‘Uw jonge broer is geweldig. Hij heeft mij verslagen.’ ‘Vertel mij eens hoe het debat is verlopen,’ zei de oudste. ‘Nou,’ legde de reiziger uit, ‘eerst stak ik één vinger op, die Boeddha voorstelde, de Verlichte. Daarop stak hij twee vingers op, die Boeddha en zijn leer voorstelden. Ik stak drie vingers op, die de ‘Sambo’ voorstelt, de Boeddha, dharma en sangha. Toen schudde hij zijn gebalde vuist voor mijn gezicht, waarmee hij wilde zeggen dat ze alle drie uit één besef voortkomen. Zo won hij, en ik heb dus niet het recht hier te blijven.’ En met deze woorden vertrok de pelgrim. Even later kwam hij zijn broer in de tuin tegen en hij prees hem met zijn overwinning. Mokkend zei zijn broer: ‘niks overwinning, een onbeschofte hork was het.’ ‘Vertel me dan wat er gebeurd is,’ zei de oudste. ‘Nou ik vroeg of het debat zonder woorden kon, zo gauw hij kon stak hij één vinger op, waarmee hij mij beledigde, want hij zinspeelde daarmee op het feit dat ik maar één oog heb. Omdat hij een vreemdeling was dacht ik, ik zal beleefd tegen hem zijn; dus stak ik twee vingers op om hem te feliciteren dat hij twee ogen had. Toen stak die onbeschofte ellendeling drie vingers op, om aan te geven dat wij samen maar drie ogen hadden. Ik werd toen kwaad en wilde hem een stomp geven, maar hij liep weg en toen was het afgelopen!’