Ik denk dat het in de zomer van 2001 was dat ik boeddhistisch verlicht raakte, ontwaakte. Niet meer beïnvloed werd door de drie vergiften: hebzucht, haat en verwarring/onwetendheid. Alleen ikzelf merkte de verandering, was er ook niet op uit, dacht er eigenlijk nooit aan. Het kwam vanzelf, weliswaar na enige geestelijke inspanning. Ik zal zo de situatie schetsen.
Jaren ervoor was ik in een winkel in Rotterdam, waar ze boeddhabeelden, wierook en etherische oliën verkochten, in contact gekomen met een boeddhistische monnik die daar een stukje appeltaart zat te eten bij een kop thee. Hij zag er niet uit als een monnik, droeg alleen zijn gewaad in de gompa. Op straat en in die winkel was hij gekleed in shirt en spijkerbroek. We raakten in gesprek en ik ging deelnemen aan studie en meditatie in de sangha waartoe hij behoorde. Ik weet niet waarom. Ik was niet op de vlucht voor wat dan ook, hoefde niets of iemand van mij af te schudden, hoefde niet in gevechtshouding te gaan om te houden wat ik had, was niet verward, nou ja, volgens mijn omgeving af en toe wel maar prettig, was eigenlijk heel erg senang met mijn leven en omgeving. Eigenlijk mijn hele leven al. Die deelname aan het boeddhisme was me een raadsel.
Ik zag in de loop van de afgelopen decennia wel veel volgens mij geestelijk ontwrichte mensen in de boeddhistische organisaties die ik voor mijn werk als boeddhistisch redacteur bezocht. Die het boeddhisme, zo’n sangha, als een Leger des Heils beschouwden, veilig voor een boze buitenwereld, om niet onder een brug te hoeven slapen of uit de afvalbak te hoeven eten. Slechts weinigen trokken in de loop van de tijd de deur achter zich dicht om het geleerde in praktijk te brengen. Blijvend de eeuwige zoekers, de hangers aan een leraar. Nooit de stoere mens. Zij houden qua aantal het Nederlands boeddhisme in stand. De sangha als sociëteit. Maar ik dwaal af.
In de gompa met monniken en leken werd veel gestudeerd en gemediteerd. Ik mediteerde ook thuis. Op een gegeven moment kwam ik tijdens de meditaties geestelijk in duistere sferen terecht, dreigde de brandstapel en de gifbeker. Het was best wel zwaar, ik woonde toen alleen, al die schreeuwlelijkerds in mijn brein aan wie ik verantwoording af moest leggen. Ik overlegde met de monniken en die zeiden: stoppen Joop, je zou er gek van kunnen worden. Ik bleef zitten (mediteren) en na een paar weken scheen de zon weer in mijn brein en leven.
Dus het was de zomer van 2001 dat ik verlicht raakte. Ik mediteerde thuis en kwam in een illusoire blauwe koepel van volkomen stilte terecht. Heel sereen. Er was niets, helemaal niets. Maar ik was nergens van afgesloten. Volkomen bij de tijd en in het leven. Na een paar minuten hoorde ik mijn kleine buurmeisjes praten in de tuin. Ik landde niet, was er gewoon. Zelf beschreef ik die koepel als het ontwaken, maar ik heb er nooit met iemand over gepraat. Voor je het weet zit je in een inrichting en noemen ze je meneer Philips.
Maar in deze week van het kantelen hoor ik dat stemmetje van dat vervelende mannetje in het hoofd, dat reuring wil. En het ventje zegt: ‘Verhevene, zo mag ik je wel noemen, Joop, wat is dat voor flauwekul, dat je verlicht, ontwaakt zou zijn? Die blauwe koepel, is dat de poort naar de verlichting? Vroeger heb je in de hippietijd drugs gebruikt, toen had je toch ook dergelijke ervaringen.’
Het ventje blijft maar etteren, het is Mara, de boeddhistische duivel, die ook de Boeddha al dwars zat in de nacht van zijn verlichting. Maar de ontwaakte Goedaardige Reus, zoon van Frans en Grietje, wijkt niet. De drie vergiften zijn verleden tijd. Jezus zou gezegd hebben: Het is volbracht. Ik zeg: Ik ben verlicht.
Zo, u bent weer bijgepraat.
Moedig voorwaarts!
Henk van Kalken zegt
U was al verlicht vóór dat Rotterdamse kantelmoment, Verhevene Reus. Alleen wist u niet dat u dat al wist.