De Chinese regering heeft haar inmenging in het reïncarnatieproces van de volgende Dalai Lama geïntensiveerd, een praktijk die de Tibetaanse cultuur al eeuwenlang in ere houdt, zo beweert een rapport van het International Tibet Network (ITN).
Het 30 pagina’s tellende rapport met de titel ‘Tibet, de Dalai Lama, en de geopolitiek van reïncarnatie’ levert bewijs voor de plannen van China om het overlijden van de Dalai Lama te gebruiken als een ‘strategische’ en ‘historische’ gelegenheid voor Peking om een einde te maken aan de internationale steun voor de zaak van Tibet, wat duidt op de wens van China om de Dalai Lama geen rol te laten spelen in zijn eigen opvolging.
Strategie
Het rapport haalt twee Chinese beleidsdocumenten aan die een onheilspellende strategie onthullen die door het land is ontworpen om de zaken van de Tibetaanse religieuze identiteit te controleren en zich te richten op het Tibetaanse volk en de bredere internationale boeddhistische gemeenschap als een middel om “het gezag in Tibet veilig te stellen en invloed op te bouwen in de Tibetaanse boeddhistische wereld.”
Het ITN-rapport beweerde dat de 14e Dalai Lama in 2011, nadat hij de Chinese propaganda had begrepen, een schriftelijk document over zijn opvolging had uitgegeven waarin hij verklaarde dat hij iemand als zijn opvolger kan benoemen terwijl hij nog in leven is, een praktijk die al eeuwenlang in de geschiedenis van Tibet is geworteld.
De Chinese Communistische Partij (CCP) verwierp het document echter met de bewering dat “alleen Peking zijn opvolger kan goedkeuren”. Volgens het rapport heeft “China’s ‘sinisering’ van het Tibetaans boeddhisme en zijn inmenging in het reïncarnatiesysteem verstrekkende gevolgen en probeert het de Tibetaanse identiteit definitief te breken en opnieuw vorm te geven.
Diepe band
Het geïnsiniseerde Tibetaanse boeddhisme is erop gericht om de diepe band van het Tibetaanse volk met de Dalai Lama te verbreken en omvat een dystopische systeem van hightech bewaking en controle van kloosters en nonnenkloosters. Duizenden monniken en nonnen zijn verbannen uit religieuze instituten en sommigen zijn onderworpen aan extreme “patriottische heropvoedingscampagnes” waarbij sprake was van “marteling en seksueel misbruik”.
In 1954 vertelde Mao Zedong de jonge Dalai Lama dat “religie vergif is”. Sinds de Chinese invasie van Tibet in 1949 en de jaren ’50 heeft China duizenden kloosters verwoest, religieuze teksten op grote brandstapels verbrand, religieuze leraren gemarteld en hen gedwongen tot “patriottische heropvoeding” en “dwangarbeid”. China gaat door met het vernietigen van het Tibetaans boeddhisme in Tibet door religieuze structuren af te breken, de monniken ideologisch onderwijs op te dringen en virulente campagnes te voeren tegen de Dalai Lama door hem te bestempelen als een “splitser” en een “wolf in monnikskleed”.
China ziet de controle over de Tibetaanse boeddhistische reïncarnatie als een cruciaal onderdeel van zijn inspanningen om het gezag in Tibet veilig te stellen, de taalkundige, culturele en religieuze identiteit van Tibet te elimineren en invloed en dominantie op te bouwen in de boeddhistische wereld.