Toen de grote leraar Ren [忍 , de “Vijfde Zenvader” – KK] stierf, rouwden honderden vogels en vervulde een wonderlijke geur de lucht. De zon werd verduisterd.
En vanaf de dag dat de grote leraar [Neng] stierf, is zijn zuivere geest in de buurt gebleven om alles gade te slaan. In de pagode [塔] hangt altijd een wonderlijke geur (bladzijde 25).
Op 21 februari 2002 promoveerde Kees Kuiken op het proefschrift The other Neng, het is een onderzoek naar de cultus van de presentia realis, de lijflijke tegenwoordigheid, van de zenmeester Huineng uit de achtste eeuw. Deze aanwezigheid wordt vertegenwoordigd door een beeld dat in de tempel van het Nanhuaklooster staat, dat gelegen is aan de Cao-beek bij de stad Shaoguan in Zuid-China. Het beeld wordt er vereerd en men gelooft dat de mummie van de meester in het beeld zit.
Het onderzoek van Kuiken omvatte niet alleen tekststudie, maar ook veel veldwerk. Hij bereisde het zuiden van China en bezocht verschillende kloosters en bekende plaatsen waar Neng van zich had doen spreken. Nu, meer dan twintig jaren later, heeft hij op basis van zijn proefschrift een publieksversie geschreven. Als leidraad dient het werk van de dichter Song Zhiwen, die in een van zijn gedichten een ontmoeting met Neng beschrijft.
Wie was Neng?
Iedereen die met zenmeditatie begint krijgt, onverbiddelijk de vele verhalen te horen die over de grote zenmeesters worden verteld. Een van de bekendste verhalen is dat van het koksmaatje Huineng of kortweg Neng, zoals Kuiken hem noemt. Er bestaan verschillende versies van het verhaal. Het vertelt hoe Neng, die leefde van 638 tot 713, als jongen op een keer iemand de Diamantsutra (Vajraccedikasūtra) hoorde opzeggen. Hij kreeg op slag het verlossende inzicht en reisde vervolgens naar het Oostelijk Meditatieklooster in Huangmei waar de abt de beroemde Hongren [弘忍 ] was. Daar vroeg hij om als monnik toegelaten te worden. Hongren was een beetje verbaasd en was niet erg geneigd om aan dit verzoek te voldoen. Uiteindelijk was Neng een Klao, een barbaar uit het zuiden en hij had totaal geen opleiding gehad. Hij kon niet eens lezen. Huineng antwoordde hierop (in de vertaling van Kuiken op bladzijde 81):
“Je hebt noorderlingen en zuiderlingen, maar iedereen kan een boeddha worden. [Mijn] ’Klao-lijf is anders dan uw lijf. Wat maakt dat uit voor het boeddhaschap?”
Blijkbaar was dit een goed antwoord, want Neng hoefde niet te vertrekken. Van monnik worden kon echter geen sprake zijn. Hij kon wel houtjes gaan hakken voor de kok. Ren was echter op leeftijd en zocht een opvolger. Daartoe schreef hij een dichtwedstrijd uit. De knapste monnik schreef een gedicht op de muur (in de vertaling van Kuiken op bladzijde 12):
Het lichaam is de Boom des Heils,
de geest een klare spiegel
Wrijf haar, poets haar, reinig haar,
dat er geen stof beklijve!
Neng mocht natuurlijk niet meedoen, maar hij liet iemand het toch voorlezen en een gedicht van hemzelf ernaast schrijven:
Ach wat! Heil is toch geen boom
en helemaal geen spiegel.
Als in wezen niets bestaat,
waar moet het stof dan beklijven?
De abt vond Neng’s gedicht het beste, maar kon dat niet openlijk zeggen. Hij gaf Neng wel zijn zegen, maar deed dit in het geheim. Na verloop van tijd werd het echter bekend en werd Neng aanvaard als de Zesde Stamvader van het zenboeddhisme. Het verhaal wordt helaas door deskundigen allang niet meer als de weergave van een historische gebeurtenis beschouwd. De bekende onderzoeker John McRae schreef eens dat als je in de zenteksten een verhaal steeds opnieuw tegenkomt, je er zeker van kunt zijn dat het een verzinsel is. Wordt iets alleen terloops vermeld, dan zou het best wel eens waar kunnen zijn.
Het wilde zuiden
Nu werd het zuiden van China in die tijd van de Tangdynastie door de noorderlingen beschouwd als een soort achterland waar alleen maar barbaren woonden. Het was enige tijd een zelfstandig rijk geweest, maar later door het noorden veroverd. Het was een bergachtig gebied en er woonden vrijgevochten mensen die hun haren kort droegen en zich tatoeëerden. Als je er een leger op afstuurde, vluchtten ze de bergen in en kreeg je ze niet te pakken. Het was een streek waar opstandige intellectuelen naartoe werden verbannen, die schreven dan weemoedige gedichten over het landschap en hun heimwee naar het beschaafde noorden.
Zo was er een zekere Song Zhiwen die een gedicht schreef met de titel “Van Hengyang naar Shaozou, op bezoek bij de zenleraar Neng”, (in de vertaling van Kuiken op bladzijde 11):
De grote leraar Huineng besteeg de hoge zetel in de gehoorzaal van het Mahabrahmanklooster,
legde de leer uit van de grote volmaakte wijsheid en onderwees de voorschriften van het vormloze.
De verering van Neng
De dichter bezocht Neng dus in het Mahabrahmanklooster op de heilige berg Heng, die zo’n duizend kilometer meer naar het noorden ligt. Hoe komt het dat het beeld van Neng zo ver van zijn eigen klooster plaats af ligt? Kuiken veronderstelt dat de zuidelijke plaats Shaoguan zich pas later ontwikkelde tot een belangrijk boeddhistisch centrum en dat de mummie daarom daar is geplaatst. Er is bovendien geen manier om vast te stellen dat de mummie inderdaad van Neng is.
Neng was volgens Kuiken bij zijn leven nogal onbeduidend (bladzijde 103). De heiligverklaring van Neng kwam pas na zijn dood op gang, voornamelijk door de monnik Shenhui. Hij gebruikte Neng om zelf carrière te maken. Hij vertelde het nu bekende verhaal van Neng aan de keizer om deze ervan te overtuigen dat Neng de rechtmatige zesde stamvader van de zentraditie was. Neng behoorde tot de Zuidelijke School, waarvan Shenhui zichzelf de belangrijkste vertegenwoordiger noemde. En passant bedacht hij ook een opvolgingslijn van stamvaders die bij de Boeddha begon en bij Neng eindigde. Hij troefde dus met dit verhaal zijn belangrijkste concurrent van de noordelijke traditie af en sleepte daarmee de keizerlijke sponsoring binnen.
Neng werd het boegbeeld van de traditie van het plotselinge boeddhaschap. Hij was de ongeletterde eenvoudige man uit het volk die spontaan, zonder studie of boeken, het verlossende inzicht had bereikt. Hij was het icoon van het zenboeddhisme in de romantische voorstelling zowel aan het hof als van de gegoede burgerij en de ambtenaren. De verschillen tussen de noordelijke traditie en de zuidelijke zijn trouwens later erg aangedikt, vooral in Japan.
Het verslag van een onderzoek
Het reisverslag heeft bijna de sfeer van een Indiana Jones-verhaal. Kuiken neemt de lezer mee in zijn avontuur van de zoektocht naar de tempel van Neng in de voetsporen van Song. Hij schrijft daarbij met veel kennis van zaken en illustreert zijn reisverslag met veel gedichten, die hij allemaal zelf heeft vertaald. Hij volgt de dichter Song Zhiwen op zijn reizen en illustreert dit met de vrij korte gedichten. Om de lezer in staat te stellen zijn reis te volgen, heeft hij veel illustraties, foto’s en een landkaart toegevoegd.
De lezer wordt met een aantal korte hoofdstukken ingeleid in het China van de Tangdynastie, maar het valt niet mee om alle namen te volgen. Het boek is nogal vanuit een vogelvlucht geschreven, met hier en daar een leuke anekdote. Net als Song Zhiwen zweeft Kuiken soms als een sjamaan boven de wolken:
‘k Wend mijn hoofd naar de oude stee,
zwevend boven de wolkenzee.
‘t Afscheid valt mij nu niet zwaar,
ik keer terug – na zoveel jaar…(bladzijde 31)
Interessant is dat Kuiken meerdere gevallen van mummies in beelden beschrijft en andere manieren om de tegenwoordigheid van een overleden zenvader te verzekeren, zoals bijvoorbeeld zijn crematie-as in de klei van een beeld te verwerken. Het zenboeddhisme heeft in het Westen de reputatie van een rationele vorm van boeddhisme te zijn, dat wars is van tekstkennis en rituelen. Het lijkt echter veel meer op het katholicisme dan vele beoefenaars in het Westen kunnen vermoeden. Kuiken toont zijn lezers een meer oorspronkelijk en meer volks zenboeddhisme. Hij laat zich echter een enkele keer nog door zijn westerse religieuze vooroordelen beïnvloeden, bijvoorbeeld door zijn vraag of Song Zhiwen wel een (zen)boeddhist was (hoofdstuk 9). In Azië ben je geen boeddhist, je doet boeddhisme… als het zo uitkomt.
Anton van Rooij zegt
In gesprek met vrienden en als onderwerp “Gaza”, kwam er op een gegeven moment een opmerking, naar aanleiding van het begrip “godsdiensten”, : ” is er ergens in de leer van Boeddha, in zijn uitspraken, een moment te ontdekken dat gerelateerd is aan “geweld”, behalve dan dat het vermeden moet worden?
Siebe zegt
Geweld, oorlog, conflict, was volgens Sutta Nipata 4.15 wat de Boeddha overal om zich heen zag.
Peril stems from those who take up arms—
just look how people conflict!
I shall extol how I came to be
stirred with a sense of urgency.
I saw this population flounder,
like a fish in a little puddle.
Seeing them at odds with each other,
fear came upon me.
The world around was volatile,
all directions were in turmoil.
Wanting a home for myself,
I saw nowhere unsettled. (fragment uit de sutta, van suttacentral)
Ik zie dat als nog altijd als waar. Wie niet?
Niet alleen in het groot in de vorm van conflicten tussen landen, echte oorlogen. Maar vooral juist ook in het klein. Conflicten tussen partners, collega’s, in gemeenschappen, in families, tussen buren, tussen ouders en kinderen, er is altijd wel conflict, ruzie. Het lijkt wel een gebed zonder einde. Niet altijd fysiek geweld maar zeker mentaal en verbaal geweld. Geboren met een bijl in de mond zeg een sutta over verbaal geweld. Maar wie kent zelf niet het mentaal geweld van je eigen agressie, drammerigheid, het dictator Ik.
Ik vind dat de Boeddha gelijk heeft dat mensen eigenlijk vrede het meest vrezen. Dit alles laten gaan. Er is niks wat een mens meer vreest dan vrede. Dat is realiteit maar kom dat maar eens werkelijk onder ogen. Dat is best wel confronterend.
De spirituele leer en realisaties van de Boeddha zijn in dit opzicht ook on-werelds. Het kan ons alleen maar een heldere spiegel voor houden. Vrijwel geen mens, zoals de Boeddha meteen na diens ontwaken besefte, wil echt vrede realiseren door hartstocht af te zwakken en zelfs te beëindigen. Mensen willen wel vrede maar de oorzaak van conflictueus denken, spreken en doen niet wegnemen in zichzelf. Dat is zo’n beetje de situatie volgens mij.
Maar in ieder geval houdt de Pali Boeddha een spiegel voor vind ik. Kraakhelder. Zaken als zintuiglijk verlangen, agressie, boosheid, haat, hebzucht, eigenwaan, jaloezie, geweld, wordt nooit goedgepraat in de Pali teksten en niet beschreven als nuttig of heilzaam.
Voor niemand.