In deze tijden van ‘You can make it’, van ‘alles is perceptie’ en van ‘alternatieve waarheden’ is ethiek een bijzonder broos goed. Boeddha beschouwde goed en kwaad niet als gegeven. Er is geen kwaad of geen zonde, er zijn geen vaste gedragsregels of wetten. Er is enkel onwetend en onaangepast gedrag. Onze negatieve daden zijn het gevolg van een negatieve geestestoestand. Als we anderen doen lijden, is dat het gevolg van het feit dat we zelf lijden. We zijn ongelukkig en vinden -vaak onbewust- dat anderen dat dan ook maar moeten zijn.
Boeddha definieerde de drie vormen van lijden als drie obstakels voor geluk. Hebzucht, afkeer en onwetendheid noemde hij bovendien ook ‘vergif voor zowel het verstand als het lichaam.’ Die drie obstakels vormen een ketting en versterken mekaar. Ze vormen ons zelf als een constructie, een illusie, een verhaal dat we voortdurend onszelf en anderen voorhouden. Aan ons verhaal meten we anderen en de wereld af. We grijpen naar wie of wat ons geluk lijkt te vergroten. Wie of wat ons geluk in de weg lijkt te staan stoten we af. We zijn onwetend, we misleiden onszelf vaak over wat echt en ingebeeld is, en we misleiden onszelf vaak over wie ons geluk al dan niet in de weg staat. Soms lijkt het alsof we eigenlijk nog steeds proberen om anderen en de wereld in ons verhaal te betrekken als kleuters met een voortdurende nood aan bevestiging.
In feite hangt ons ethisch handelen af van hoe innerlijk vrij we zijn. Hoe meer we in de ban zijn van onwetendheid, hebzucht of afkeer, hoe minder innerlijke vrijheid wij hebben. Innerlijke vrijheid is een constructieve geestestoestand. Tegenover grijpen plaatsen we dan tevredenheid met wat we hebben en geven aan anderen. Tegenover afstoten plaatsen we geduld met wat we ondervinden en liefdevolle vriendelijkheid voor anderen. Tegenover onwetendheid stellen we streven naar helderheid, inzicht in onze motieven en de bereidheid om vaste opvattingen los te laten.
Negatief denken en handelen stapelen zichzelf op. Want we zijn niet enkel destructief naar anderen, we schaden ook onszelf. Boeddha zei: ‘Boosheid beschadigt onszelf en anderen. Liefhebbende aandacht bevoordeelt onszelf en anderen.’ Daarom is de boeddhistische ethiek gebaseerd op ons individuele voornemen. Het gaat er niet zozeer om wat we doen, maar om hoe bewust we zijn van de drijvende krachten achter onze daden.
Vijf geloften volstaan.
Om als boeddhist gewijd te worden, volstaat het om aan een monnik vijf geloften af te leggen. Niemand zal controleren of je je braaf aan de geloften houdt. Deze ethische levensregels zijn dan ook een eigen initiatief, geen aanzet van buitenaf. De formulering begint daarom met: ‘Ik neem op mij de trainingsregels te volgen om te vermijden dat ik levende wezens dood, ik vermijd te nemen wat mij niet gegeven is, ik vermijd liegen, seksueel wangedrag en gebruik geen bedwelmende middelen.’
Ik vind het een mooie omschrijving: ‘ik neem op mij de trainingsregels te volgen om te vermijden dat…’ We zijn er vaak niet zeker van of onze instelling wel ethisch verantwoord is. Dat blijkt dikwijls pas achteraf, en het blijft proberen om het waar te maken. De drie obstakels, grijpen, afstoten en onwetendheid zitten diep in onze geest geworteld. Om ze te counteren is enkel een lange, volgehouden training realistisch.
Boeddha noemde ‘drie hogere trainingen’: zelfdiscipline, meditatieve kracht of ‘innerlijke zuiverheid’, en wijsheid of ‘hoger bewustzijn’. Deze drie worden soms vergeleken met het bouwen van een huis. Zelfdiscipline is de fundamenten leggen. Meditatieve kracht is de muren oprichten. En wijsheid tenslotte is het dak op de muren leggen. Wijsheid is het uiteindelijk doel van de training, want wijsheid geeft innerlijke vrijheid en stabiel geluk. Maar zonder zelfdiscipline en mentale gerichtheid is er geen wijsheid. Het dak van een huis heeft fundamenten en muren nodig als steun.