‘Ik heb besloten dat ik vanaf vandaag niet meer ben.’
‘Bedoel je dat je weggaat?’
‘Waarom zou ik nog moeten vertrekken als ik niet ben?’
‘Je bedoelt gewoon dat je er vandaag niet echt bij bent.’
‘Ik ben het nog niet gewoon dat ik niet ben.’
‘Je bent toch altijd ergens wèl!’
‘Zeker weten?’
‘Als je bijvoorbeeld niet hier bent, ben je toch ergens anders? En omgekeerd.’
‘Erg logisch. Geen middenweg.’
‘Shakespeare wist al dat de enige vraag die er toe doet is: te zijn of niet te zijn.’
‘Mijn antwoord is niet zijn.’
‘Als je niet bent, niet hier en ook niet ergens anders, hoe kan je dan met me praten?’
‘Dat vraag ik me dus ook af. En het is een vraag die Shakespeare niet stelde.’
‘Bedoel je, omdat hij in geesten geloofde? Beweer je dat je een geest bent?’
‘Een goeie vraag, want zag Hamlet niet de geest van iemand die vermoord was? Is de keuze om niet te zijn een vorm van zelfmoord?’
‘Bij Hamlet was het de geest van zijn vader, denk ik. Zouden we in jouw geval niet te maken hebben met een nieuwe vorm van niet willen zijn? Meer hedendaags, relativistisch?’
‘Verklaar je nader.’
‘Sinds Einstein weten we dat je niets of niemand exact kan lokaliseren. Alles verandert en elke plaatsbepaling is dus relatief. Maar je kan er toch ook zijn zonder een bepaalde positie te hebben?’
‘Als je geen bepaalde positie hebt, heb je ook geen bepaalde opinie. Wat is dan de noodzaak om te zijn?’
‘Je mag van mij zijn hoor, ook zonder vaste plek of opvatting!’
‘…’
‘Zwijg je omdat ik te gewild begrijpend ben, ik bedoel, zoals men met een migrant probeert om te gaan?’
‘Interessant, ik ben op één of andere manier vertrokken en een migrant geworden. En net als een migrant hoor ik veel uitleg over mijn aanwezigheid, maar niemand gaat zo ver te zeggen dat die aanwezigheid ook een noodzaak is.’
‘Ik vind wel dat iedereen het recht heeft om te zijn hoor!’
‘Dat brengt mij tot de prangende, ik zou zelfs zeggen, tot de brandende vraag: wat met wie van dat recht afziet?’
‘Daarop weet ik inderdaad niet zo meteen wat te zeggen.’
‘Sterker nog, je ziet me niet, en toch blijf je met mij praten.’
‘Je hebt gelijk, dat is vreemd!’
‘Het bewijst dat we niet hoeven te zien met wie we praten.’
‘Je hebt nogmaals gelijk, we hoeven zelfs niet iemand te zien om te praten.’
‘…’
‘Ben je er nog?’
‘Ik zou het echt niet weten. Zeker niet na dit gesprek.’