‘Het is met enige terughoudendheid dat ik reageer op de oproep van het Boeddhistisch Dagblad om mijn prille ervaringen met het boeddhisme op te tekenen. Ik heb inmiddels geleerd dat het verstandigste wat je terzake kunt doen erin bestaat om te zwijgen. Met zwijgen geraken deze pagina’s echter niet gevuld, dus komaan, gun me dat ik al struikelend verder schrijf.
Het is nu zo’n vier jaar geleden dat ik voor het eerst de Ho Sen dojo in Antwerpen binnen stapte. Ik was niet op zoek naar het boeddhisme en al evenmin naar zen. Ik was enkele jaren voordien in een depressie verzeild geraakt. Dat zorgde niet enkel voor donkere gedachten maar mijn vrouw zei me ook dat ik kwaad was op de wereld, véél te kwaad om nog gezond te zijn, lastig zelfs, eigenlijk onuitstaanbaar. Het heeft een tijd geduurd alvorens het tot mij doordrong dat ze gelijk had, zoals het altijd een tijd duurt alvorens het tot mij doordringt dat ze gelijk heeft. “Zoudt ge niet eens mediteren”, had ze me gezegd. “Zo om een beetje rustiger te worden.” Ik had aanvankelijk helemaal geen zin om al mantra-zingend op een kussen het nirwana binnen te treden met op de achtergrond de zeemzoete stem van de new age miljonair Deepak Chopra, maar toen de wanhoop hard op de deur bonsde, besloot ik dat ik toch iets moest doen en zocht ik via het internet op wat de meest saaie vorm van meditatie is. Geen gewauwel, geen gezeik, gewoon mediteren. Dat bleek dus zazen te zijn.
In de dojo, eigenlijk een nagenoeg kaal gestript appartementje vlakbij het Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen, werd ik ontvangen door een vriendelijke Italiaan, Franco, die me de do’s and don’ts van de dojo uitlegde en me meteen het diepe in smeet voor anderhalf uur zazen. Het was winter en we zaten volop in de COVID-pandemie, waardoor niet enkel de aanwezigheid in de dojo beperkt werd gehouden maar ook alle ramen wagenwijd open stonden. Ik had nog nooit gemediteerd en tijdens die eerste zazen dacht ik verschillende keren dat ik dood zou gaan. Wat duurde dat ellendig lang en wat deed alles toch zo vreselijk veel pijn. Ik weet nog steeds niet waarom ik ben blijven gaan. Ik trok zo’n twee keer per week naar de dojo en telkens zei mijn vrouw als ik de deur uit ging: amuseer je. Dan moest ik haar verduidelijken dat ik me in de dojo absoluut niet amuseerde.
Het heeft maanden geduurd alvorens ik ook wat over zen begon te lezen. Ik wilde met name weten wat ik daar nu precies zat te doen. Zazen prikkelde de rationele mens in mij, precies omdat er zo weinig ratio aan te pas komt. Wie is opgevoed met de boodschap dat je maar best over alles eerst eens goed nadenkt en die rationele houding aangescherpt krijgt in een academische opleiding, botst al gauw met de instructie van de leraar dat het denken illusoir is en zazen je aanspoort de zuivere ervaring – ontdaan van alle concepten – te koesteren. Dat zorgde aanvankelijk voor verwarring, want hoe kan je als mens laveren door de complexiteit van het dagelijks bestaan zonder de overpeinzingen van de ‘geest’? Het heeft lang geduurd alvorens het besef rijpte dat het geen of of verhaal is, maar het inzicht dat de opdeling van de werkelijkheid in concepten weliswaar een handige en zelfs levensnoodzakelijke tool is, maar daarom geen definitief inzicht geeft in de werkelijkheid als dusdanig. Geloof niet zomaar alles wat je denkt, zelfs al zijn die bedenkingen het resultaat van een weloverwogen en rationeel proces. Dat inzicht was absoluut bevrijdend omdat het toelaat rotsvaste overtuigingen te relativeren en de onlosmakelijke verbanden te zien tussen… tja, tussen alles eigenlijk.
Ik heb inmiddels behoorlijk wat literatuur over boeddhisme en zen achter de kiezen. Mijn sympathieke leraar Luk de Winter wil me wel eens jennen met de boodschap dat dat allemaal onbelangrijk is. De ervaring, weet je wel. Ik kan inmiddels erg genieten van de paradoxen waar zen voortdurend mee speelt. De geschiedenis van zen is er één van relativeren van schrijvelarijen en ondertussen gigantische bibliotheken vol schrijven met koans, diepzinnige beschouwingen, wijsgerige poëzie en dies meer. De ongerijmdheid, weerbarstigheid, tegendraadsheid, onconventionaliteit en ja, zelfs humor waarmee zennies door het leven lijken te gaan, hebben mijn hart veroverd.
En er is geen God. Dat is ook mooi meegenomen. Of misschien wel, maar dan geen alwetende pief ergens op een wolk, en dan is dat ook weer handig meegenomen, maar verder niet zo vreselijk belangrijk.
Ik besefte het pas nadien, toen er nog maar eens twee Getuigen van Jehova hadden aangebeld, dat ik hen had gezegd dat ik boeddhist ben. Het was er zomaar uitgefloept. Nadien zat ik er een hele tijd over na te denken waarom ik dat nu precies gezegd had. Ik was boeddhist geworden, zoals ik naar de dojo was getrokken, zomaar, zonder daar al te veel over na te denken. Dat vond ik dan weer een schone gedachte die geen nood had aan verdere overpeinzingen.
Ik ben verder niet zo’n hele goeie boeddhist. Ik zit niet dagelijks op mijn matje, kan me nog opwinden over de gang van zaken in de wereld en krijg pukkels van mensen die Lord Buddha zeggen. Dat herinnert me aan een bezoekje aan een Birmese noedeltent vlakbij de dojo waar ik een tijdje geleden met mijn zeventienjarige zoon was gaan eten. De uitbaters zijn boeddhisten en toen ik de heer des huizes mijn zoon had voorgesteld en al lachend had gezegd dat hij ‘nog geen boeddhist’ was zei de man hem: “Dat is allemaal niet belangrijk jongeman. De Boeddha heeft gezegd dat je naar best vermogen je eigen leven moet leiden. Dat is belangrijk.”
Benni De Meulder zegt
🙏
Louis zegt
Zo herkenbaar! Dank!