Een radicaal inzicht van Boeddha was dat er in wezen geen ego of zelf bestaat. Erg verontrustend voor een westerling want wat is een mens zonder ego?
Onze westerse opvatting over het ego wordt goed weergegeven in het sprookje van de drie biggetjes. Er waren eens drie biggetjes die elk een huisje bouwden. Eentje deed het met stro en eentje met klei. De wolf kwam en verorberde met gemak de twee naïeve biggetjes. Alleen het derde en slimste biggetje overleefde, want dat had een stenen huis gebouwd. De moraal: toen we nog biggetjes waren, waren egootjes van stro of klei niet voldoende om de boze wolven in de wereld buiten te houden. Wie slim is, leert dat alleen stenen ons redden; een degelijke, assertieve, op solide feiten gebouwde levenshouding.
De westerse beschaving werd groot dankzij onze grote, sterke ego’s. Het is zeker zo dat het westen de wereld veel schonk in de vorm van technologie, wetenschap, medische zorg, onderwijs… Ons ego is het centrum van onze kennis, onze vaardigheden, ons bewustzijn en onze wil. Alleen is er een dunne grens tussen bewustzijn, wil en egocentrisme. Met onze ego’s onderwierpen we zowat de hele wereld. We legden andere beschavingen onze superieure standaard op van rationaliteit, efficiëntie en de levenshouding dat alles te koop is met geld. Wie dat niet gelooft en ons economisch in de weg staat, krijgt onze superieure strijdkrachten op bezoek. We zijn oprecht verbaasd dat al die superioriteit en agressie nu als een boemerang in ons gezicht terugslaat.
Ook bij ons ziet het eenvoudige huisje van veel westerse biggetjes er ondertussen soms uit als een versterkte burcht en rijden er auto’s rond die er eerder doen denken aan een pantserwagen dan aan een lieftallig koetsje voor prinsen en prinsessen. Binnenshuis voelt het leeg en alleen en proppen we onze burcht vol spullen. We willen ervan genieten maar staren ons wel blind op de buitenkant van al die dingen.
Vorm lijkt alles
Boeddha noemde de buitenkant van de dingen ‘vorm.’ Vorm is de eerst bouwsteen in de opbouw van ons ego: aan alles wat we ervaren koppelen we een emotionele lading en een oordeel. Elke ervaring krijgt meteen een bepaalde betekenis, ze stolt en lijkt solide. In plaats van het leven te laten zoals het is, stromend, veranderlijk, niet vast te pinnen.
Veranderlijkheid maakt ons bang, niets blijft zoals het is. Onze angst is de wolf. De boze wereld die onze huisjes niet alleen omver kan blazen maar subtiel langs onze kieren en constructiefoutjes kan binnendringen. Onze geest bezweert pijn en angst met opvattingen en oplossingen die we aandikken tot ze solide lijken als steen. Daardoor staat er een muur tussen ons en de naakte realiteit. Achter de muur is het veilig maar ook eenzaam, vervreemdend. We voelen vaag aan dat er iets niet klopt. De breuk in onze geest isoleert ons van de stromende natuur. En ons isolement maakt ons opnieuw bang. De wolf sluipt niet alleen buiten rond maar zit in ons en huilt in onze dromen.
Boeddha noemt dit lijden ‘onwetendheid’. We ervaren niet meer direct hoe de realiteit echt in mekaar zit, we kijken ernaar door de kleine venstertjes van ons denken over de realiteit. Onze vage angst is het minder gekende deel van het westerse sprookje. We zijn in wezen lieve biggetjes maar hoe meer muren we hebben, hoe meer we andere biggetjes als wolven zien die onze verworvenheden willen inpikken en onze opvattingen ondergraven. We moeten assertief zijn, thuis lieve biggetjes maar buitenshuis ook een wolf kunnen zijn.
Een andere westerse paradox is dat we van buitenaf bekeken voortdurend druk bezig zijn. Van binnenuit bekeken zijn we bezig met steeds meer van hetzelfde waaraan we ons vastklampen. En terwijl we onze unieke individualiteit koesteren, functioneren we pas goed als we flink presteren en veel consumeren. Wat paradoxaal genoeg betekent dat we ons goed aanpassen.
We cultiveren ons ego als biggetjes die de bijna goddelijke macht hebben om onbetrouwbare wolven in een dierentuin te kunnen zetten. Alles is onder controle. Zonder wolven leven we in een roze en lichtblauwe sprookjeswereld, zonder andere kleuren, afgesneden van de buitenlucht. Zonder wolven is er geen vrije natuur, geen zuivere lucht en water, geen gezonde geest en lichaam. We kunnen geen stukken van de wereld wegsnijden zonder stukken van onszelf af te snijden. Zonder wolf geen kracht.
Boeddha zag onze geest niet als verheven, als goddelijk, maar als natuurlijk onderdeel van een realiteit die voortdurend verandert. Onze geest is niet almachtig, maar hij waait wel waar hij wil. Wat toch behoorlijk dicht bij goddelijkheid komt.
Een gezond ego is niet bang voor de wolf, het omarmt hem. Onze wolf kan een vriend worden maar hij wordt nooit helemaal tam. Wel zal hij ons beschermen als we hem oprecht respecteren en waakzaam blijven.