Toen ik nog benen had en in Amsterdam woonde, volgde ik een aantal lessen Aikido. Dat is een zelfverdedigingsleer die eind 20ste eeuw opkwam in Japan.
Zen in actie, wordt Aikido wel genoemd. Er zijn parallellen met Tai C’hi, de Taoïstische reeks bevroren poses die de niet-existente leer van de onbenoembare weg Tao uitbeelden.
Kort samengevat: volg je levenspad zonder je buren onnodig lastig te vallen, vraag je niet af waarom je het doet en hoe de bochtige snelweg heet en vergeet vooral niet jezelf uit te lachen, op weg naar de einder.
Met zenboeddhisme en vooral zenmeditatie was ik bekend toen ik met Aikido begon. Judo, karate en kendo interesseerden me, maar ik was sinds mijn voetbaljeugd niet meer zo’n schopper.
Daarnaast was ik in die jaren beurtelings hypomaan, depressief en randpsychotisch, getriggerd door te hard werken, te veel alcohol en jointjes, naast het antidepressivum mdma dat ik in het weekeinde op de Wallen kocht van één van de wandelende apothekers die ik daar kende.
Aikido viel me niet mee. Ik kocht een tweedehands judopak met zwarte band en meldde me op een avond bij de dojo. Ik verveelde me vrijwel meteen. Na vijf lessen hield ik er weer mee op.
Dat kwam ook omdat ik de docente traag, log en arrogant vond. Verder werd ik niet rustiger van de gestileerde verdedigingsmanoeuvres die ik geacht werd uit te voeren op een nogal statische opponent, volgens de bedenker van Aikido bedoeld om de tegenstander te intimideren om het gevecht zelf te voorkomen.
Meer respect had ik voor de stokoude Chinese vrouwen die ik in de parken van Beijing om 6.30 uur ’s ochtends vlekkeloos en in slow motion de hondsmoeilijke Tai C’hi-poses zag uitvoeren, ogenschijnlijk stoïcijns.
Ik moet daar wel aan toevoegen dat ik de door de Communistische Partij goedgekeurde Pekingvariant van Tai C’hi zag. Verder had ik geen tijd om me elders in China te verdiepen in het Taoïsme.