Ik was in Beijing om reportages te maken. Ik vond mezelf terug in een gay- en lesbocafé. Dat kan in China, zolang het maar niet op de gevel staat. Bijna alles kan in China, zolang je een beetje dimt. Niet te brutaal, niet te direct.
Daarom zeiden diverse intelligente en goed opgeleide Chinezen me dat kunstenaar Ai Wei Wei en de opstand op het plein van de Hemelse Vrede helemaal niet zoveel draagvlak hadden onder gewone Chinezen. Ik denk dat ze bedoelden dat de opstandige Chinese elementen het Confucianisme en het Taoïsme niet begrepen. Samenvattend: rustig aan. Niet te veel heibel trappen. Een beetje meedobberen op de cyclus van het leven.
Al is het Taoïsme een stuk minder gezagsgetrouw dan het Confucianisme. Taoïsten zijn eigenlijk anarchisten, maar dan met humor. Het punt is dat je Chinezen (en veel Japanners) niet zomaar kunt aanspreken op hun religieuze en spirituele overtuigingen. Dat is te direct; dat is onfatsoenlijk.
Ze zijn van het spirituele beleven; niet zo van het belijden, zoals sommige christenen. Ik was in Beijing thuis bij een manager van Sony. Zijn vrouw werkte voor Ikea; hun baby keek met de nanny naar een speelfilm over Hitler, die opmerkelijk populair was in China. In boekenstalletjes op straat waren vertaalde edities van Mein Kampf te koop.
Bijna beschroomd toonde de manager me zijn boeddhabeeld. Op het verontschuldigende af zei hij: “Ik ga maar eens per jaar naar de tempel. Dan verbrand ik nep-bankbiljetten. Ik bid voor een goede carrière.” Dat het Chinese communisme de afgelopen decennia weinig moest hebben van openlijk beleden religie, kon er toe bijdragen dat Chinezen er bijna beschroomd over praatten.
Het Rode Boekje vond Boeddha een lul. Maar de Chinese machthebbers gaven wel groen licht aan Tai Chi, de trage Taoïstische verdedigingskunst. Tai Chi is materialistisch, en daar houden communisten van. Talloze Taoïstische kloosters werden onder Mao door de Rode Garde kapotgeslagen; monniken vermoord. Nu beleeft het Taoïsme in China weer een opmars. Het is eigenlijk nooit weggeweest.
Er bestaan veel misverstanden over Chinezen. Bijvoorbeeld dat ze zich voor de lol kapot werken. In werkelijkheid doen ze dat alleen maar omdat ze op hun 40ste met pensioen willen, vertelde mijn tolk Guo Wei: “Dan gaan ze de hele dag een beetje naar de lucht kijken, een zeer Taoïstische bezigheid.”
In Beijing zag ik het een boel pensionado’s doen, zittend op stoelen buiten flats. Ze zeiden weinig tot niets tegen elkaar. Met fotografe Eline deelde ik een goedkope kamer in een studentenhotel waar het naar dieselwalm rook (het hotel lag aan een drukke weg).
Op een avond aten we in een Vlaams restaurant met Lingnan, een gedistingeerde studente uit de betere klasse. Later zou de liefde haar naar Canada brengen. Ik vroeg Lingnan: “Ben je Taoïste?” Met een klein glimlachje zei ze: “Misschien vertel ik dat een andere keer.”