De derde grondslag voor oplettendheid in vipassana is het bewustzijn zelf, het denken. In de Mahasatipathana werden de monniken door de Boeddha geïnstrueerd om de aandacht te richten op ‘het lichaam in het lichaam’; ‘gevoelens in gevoelens’; ‘gedachten in gedachten’ en mentale objecten in mentale objecten’. Maar wanneer weet een vipassana yogi dat het tijd wordt om het bewustzijn te volgen als object van oplettendheid in plaats van de gevoelens, of concreter nog het lichaam?
Een yogi die de Kayanupassana praktiseert en consequent gebruik maakt van het ‘benoemen’ zal gemakkelijk het moment van het aanbreken van Cittanupassana merken, wanneer de yogi ineens bewust wordt van de daad van het benoemen door de geest en als het ware, de eigen geest kan zien benoemen. Het observerende bewustzijn heeft zich dus los kunnen koppelen van de rest van de samengebundelde geestelijke functies, en is in staat om de activiteiten van de eigen geest te objectiveren. Als dit eenmaal gebeurd is, dan kan de yogi ineens bewust worden van het feit dat hij/zij bewust is van het weten dat de geest aan het benoemen is, bij Dhammadipa in Amsterdam wordt dit vaak aangeduid met de term ‘Droste-effect’[1].
Als een yogi zich voor het eerst intensief gaat verdiepen in Vedananupassana (gevoelens als basis voor oplettendheid) zal de yogi merken hoe verschillend het is met de tastbaarheid van het lichaam, hoe snel de onderliggende mentale reactie van afwijzing of passie kan veranderen in het tegengestelde of in neutraliteit. De yogi zal inzien dat gevoelens in vergelijking met lichaam veel sneller ontstaan en vergaan; sneller veranderen en verdwijnen; veel sneller zijn dan het vermogen om het tijdig te kunnen benoemen. Daarom volgt een yogi die de Vedananupassana praktiseert de gevoelens door deze slechts mentaal te noteren en zelden te benoemen. De overgang naar het volgen van bewustzijn als object wordt aangekondigd wanneer de yogi zich ineens bewust wordt van het feit dat het bewustzijn bewust is van het soort gevoel (prettig /onprettig) dat gevolgd wordt.
Zolang wij oplettendheid op het lichaam of oplettendheid op gevoelens beoefenen, blijft vaak de notie bestaan bij de yogi dat het waarnemende bewustzijn je eigen persoon is. De notie dat bewustzijn slechts bewustzijn is en niet verbonden is aan je eigen “zelf” is slechts een intellectueel concept maar is niet iets dat de yogi ervaart. Pas bij het aanbreken van Cittanupassana wordt het duidelijk dat ook het eigen bewustzijn niet een monoliet geheel is en dat het aanschouwen van de eigen bewustzijnsonderdelen en gedachten ook mogelijk is.
Bhikkhu Khemawamsa, een leerling van Sayadow Shwe U Min zegt hierover:
‘The only way to go beyond this kind of understanding is to experience the knowing or noting mind as object. Only when we practice Cittanupassana we can clearly see that another knowing mind arises and becomes aware of the noting mind as its object. And yet another knowing mind arises and is aware of all of the above! And so on. Then we can clearly see that noting mind is object and not ‘I’. The idea of knowing’ as ‘I’, simply doesn’t make sense any more. And that, is not intellectual understanding, that is experiential understanding, that is Dhamma”.[2]
De betekenis van gedachten in gedachten observeren is het herkennen van de onderliggende aard van de gedachte zonder te reageren op de inhoudelijke kant van de gedachte. Bijvoorbeeld bij het aanbreken van de gedachte “het zou leuk zijn om nu met vakantie te gaan”, is de yogi direct bewust dat de geest aan het denken is geslagen; en zonder inhoudelijk verder op in te gaan ziet de yogi dat de gedachte geworteld is in verlangen; dat het een gerichte gedachte is; dat het verbonden is met een aangeleerde zintuiglijke bevrediging, een mentale reactie gekoppeld aan herinneringen van eerdere aangename ervaringen en verwachtingen voor de toekomst. De essentie van de beoefening oogt op het direct bewust worden van het ontstaan (pali: samudaya) en weer verdwijnen (pali: vaya) van de gedachte in de geest[3], welke altijd via de zes poorten (gezichtsvermogen, reukzin, smaakzin, tastzin, gehoor, geestesvermogen) binnendringt en tot stand komt.
In de Phabassara Sutta zegt de Boeddha hierover:
‘Lichtgevend, monniken, is de geest en het wordt bezoedeld door binnenkomende verontreinigingen. De onwetende gewone persoon maakt geen onderscheid dat het eigenlijk gebeurt, dat is de reden waarom ik je zeg dat: Voor de onwetende gewone persoon is er geen ontwikkeling van de geest. Lichtgevend, monniken, is de geest en het wordt bevrijd van binnenkomende verontreinigingen. De goed geïnstrueerde leerling van de edelen maakt onderscheid dat het wel gebeurt, dat is de reden waarom ik je zeg: Bij de goed geïnstrueerde leerling van de edelen is er wel een ontwikkeling van de geest’. (AN 1.49 -52)
Hier blijkt duidelijk dat afstand nemen van gedachten die de zuiverheid van het bewustzijn bezoedelen, de essentie is van geestelijke training. De noodzaak om te benoemen vervalt bij de beoefening van Cittanupassana omdat de woorden en begrippen die de yogi gebruikt voor het benoemen nu zelf onderdeel is van het object die de yogi zelf moet volgen m.n. het eigen bewustzijn. Daarbij ontstaan – ontwikkelen – vergaan bewustzijn fenomenen vele malen sneller dan een lichamelijke fenomeen of gevoel . Dit maakt dat bij het gebruik van het benoemen in Cittanupassana, de yogi nooit tijdig erbij kan zijn bij het object in het hier en nu.
Zonder zichzelf te forceren blijft de yogi de aandacht richten naar het waarnemende of kennende bewustzijn en volgt van moment tot moment bewust wat het waarnemende bewustzijn ziet, voelt of ervaart. Tevens is de yogi bewust wanneer het bewustzijn iets mentaals creëert. Tot dat de yogi bij elke gedachte of bewustzijn staat herkent -zoals wordt aangegeven in de Mahasatipathana sutta[4]: of de gedachte hebzuchtig (lobha) is of niet hebzuchtig (alobha) is; met haat (dosa) of zonder haat (adosa) is; in onwetendheid (moha) verkerend of niet in onwetendheid (amoha) verkerend. De yogi herkent de vernauwde geest (sankhitta) als de vernauwde geest; de afgeleide geest (vikkhitta) als de afgeleide geest; ontwikkelde geest (mahaggata) of niet ontwikkelde geest ( kamavacara); overtrefbaar (sauttara) of de onovertrefbare geest (anuttara); de stabiele (samahita) of de fluctuerende geest (asamahita); de bevrijde geest (vimutta) of de niet bevrijde geest (avimutta).
Door de beoefening van Cittanupassana laat de yogi de notie ‘ik ben omdat ik denk’ langzamerhand achter zich en ontwikkelt een tegenovergestelde notie van ‘ik denk omdat ik verontreinigd ben’. Waardoor weer in een latere stadium ook het vertrouwen wordt ontwikkeld voor een toekomstige situatie van ‘het is zuiver, geen gedachten’ en de moed kan opbrengen om zich daarvoor in te spannen.
3 – MS. P. 357
4 – DN 22; en in de Satipathana sutta MN 10.
DN Digha Nikaya
MN Majjihma Nikaya
MS Mahasi Sayadaw: “A pratical way of Vipassana, Vol. I”, trans. U Min Swe, Buddha Sasana Nugraha Organization, Yangon, Myanmar, 2011, B.E. 2555.