Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Terwijl Edie thee inschenkt vraagt ze: ‘Waar ga je naar toe?’ ‘Hoe bedoel je?’ vraagt Bodai. Edie lacht en zegt: ‘Waar ga je heen, ben je boodschappen aan het doen, moet je naar iemand toe?’ ‘Nee zegt Bodai, ik ben weggelopen uit het klooster.’
Waarom, vraagt Edie.
Bodai zucht. ‘Ik ben niet in de wieg gelegd voor monnik.
Verbaast zegt Edie’: ’Nou als er iemand een monnik is dan ben jij het wel.’
‘Ach welnee ik ben een waardeloze mislukkeling, alle andere monniken hebben een prajna-ervaring gehad, sommigen wel drie of vier keer, en ik zei de gek, nada noppes.’
En daarom ben je weggelopen?
Het heeft geen enkele zin, ik denk dat ik maar eens bij die steenhouwer ga kijken, misschien kan ik het baantje van jouw overleden man wel overnemen.’
De wereld schudt op z’n grondvesten een inktzwart gordijn schuift voor de zon, dan is het doodstil Bodai staart in een inktzwarte omgeving. Er is geen wind, geen gevoel van de warmte van de zon, geen geur van de bomen, het gras, geen zwaartekracht,…er is alleen een inktzwarte duisternis. Gelukkig voelt hij zijn stoel nog. Als hij zijn voeten op de grond wil zetten is er geen grond, onwillekeurig grijpt hij zijn stoel vast bang om er vanaf te vallen. Zijn ademhaling is gejaagd, niet zo rustig als normaal. Alles is doodstil en inktzwart, hij is bang om in een oneindige diepte te vallen. Dan klinkt vanuit die duisternis een oorverdovend ‘KLOOTZAK’. In een ruk word het zwarte gordijn weggetrokken, in een verblindend licht ziet Bodai het gezicht van Edie, de tranen biggelen over haar wangen. Onwillekeurig grijpt Bodai naar zijn eigen wang, die gloeit alsof hij zware koorts heeft.
Edie kijkt hem met betraande ogen aan. Bodai begint te schateren van de lach- pakt haar beet en knuffelt haar plat. Als Edie weer een beetje lucht heeft zegt ze: ‘eigen schuld, je bent zo gevoelloos als de stenen die je wilt gaan hakken.’
Bodai straalt en hij vraagt haar: ‘Wat is mijn eigen schuld?’
‘Die klap die ik je gegeven heb,’ zegt Edie. Bodai begint weer te schaterlachen en zegt: Sorry hoor, maar zo had ik het niet bedoeld’ en hij geeft haar twee dikke zoenen. Edie is totaal van haar stuk gebracht en zegt: ‘Misschien heb je gelijk, jij bent wel de raarste monnik die ik ooit gezien heb.
‘Meisje,’ zegt Bodai, ‘… je moest eens weten, de hele wereld is van mij, ik zing met de vogels en brul met de beer, ik spat met het water van de beek en als even niemand kijkt, doe ik het nog een keer. Je mag me nog wel tien klappen geven.’
‘Ik denk er niet aan,’ zegt Edie, ‘maar wat ga je nu doen? Heb je geld om eten te kopen, waar moet je vannacht slapen?’
‘Nou, over dat eten maak ik mij niet zo druk, maar dat slapen?… ik heb helemaal geen dekens, ik bedenk me opeens dat ik met lege handen het klooster ben uitgewandeld. Ik heb geen kommen, geen toiletgerei, je hebt gelijk ik ben een rare monnik.’
Bodai maakt een gek rondedansje en zingt:
Ik ben een rare monnik een hele rare monnik
Maar het kan me niet schele de wereld is van mij
En morgen zien we dan wel weer
Ik spetter spatte met de beer
Ik zing met de vogels en zoem met de bij
Wat ben ik een grote stommerik
Bodai word aan zijn pij getrokken, hij kijkt naar beneden en Rada kijkt hem lachend aan en zegt: ‘Jij ben gek’, Mama, mag hij vannacht bij ons slapen?’
Edie ziet een van haar buren hoofdschuddend naar binnen lopen en ze zegt: ‘Maar wat moeten de buren daar van denken’. Bodai zegt: ‘Maak je niet druk dat komt wel goed, ik ga morgen weer verder, dan hebben ze voorlopig iets om over te praten.’
Vindt je het erg om in de schuur te slapen?
Nee hoor, mag ik je theekommetje lenen en dit stuk hout?
Jawel maar wat ga je er mee doen?
Ik ga er avondeten mee maken.
En terwijl hij door zijn knieën zakt vraagt hij aan Rada: ‘Wat vindt jij lekker’. Dal kosorie en raita yoghurt en chapati, en ehhhh ladoo en eh…
Ho ho ho, roept Edie, meneer is monnik en geen tovenaar.
Bodai staat te lachen en zegt: ‘Ik weet niet hoe laat ik terug ben’ en hij wandelt zo het erf af richting de hoofdweg. Als hij bij de weg komt is het nog steeds een drukte van jewelste. Bodai gaat tegen een boom zitten, zet het theekopje voor zich op de grond en begint op het stuk hout te slaan. Pok pok pok pok pok pok klinkt het over de straat. Dan begint hij te zingen:
Namu Kara Tan No Tora Ya Ya Namu Ori Ya Boryo Ki Chi Shifu Ra Ya
Fuji Sato Bo Ya Moko Sato Bo Ya Mo Ko Kya Runi Kya Ya En Sa
Hara Ha Ei Shu Tan No Ton Sha Namu
Sommige voorbijgangers kennen hem van de tempel en doen wat geld in het kommetje. Na een uurtje telt Bodai zijn opbrengst en dat valt heel niet tegen. Hij wandelt de weg af, net zolang tot hij een etensstalletje vind.
Heeft u ook Dal Kosorie voor drie personen, en ehhhh Naanbrood en ehhhhh Raita yoghurt, en ladoo, en wat van die Imarti koekjes?
De man heeft alles opgeschreven en vraagt; ‘Anders nog wat?’ ‘Nee dat was het wel’ zegt Bodai. Na een kwartiertje zijn de gerechten klaar en Bodai gaat op weg naar het huisje van Edie. Als hij het erf oploopt rent Rada hem tegemoet en duwt haar neus in de tas. Dan rent ze naar binnen en roept: ‘Mama, mama hij is wel een tovenaar, kom eens kijken’
Edie komt met een theedoek in haar handen naar buiten en vraagt verbaast: ‘Hoe heb je dat gedaan?’
‘Ach,… Hoe komt een monnik aan blote voeten,’ grapt hij. En terwijl hij het theekopje aan haar geeft zegt hij: ‘Kun je deze ook even afwassen? ‘ Verbaast kijkt ze van het kopje naar Bodai Ze zegt verrast ‘ maar,… er zit allemaal geld in.’
O ja, zegt Bodai zogenaamd verbaasd, laat eens kijken, mijn hemel, je hebt gelijk hoe komt dat er nou in? Rada is opgetogen en loopt al met borden te sjouwen. “Kom mama, we gaan eten.’ Bodai zet het gekochte op tafel. Edie staat met haar handen op haar wangen hoofdschuddend toe te kijken. ‘Nou, je mag nog wel een dagje blijven.’
Ze hebben erg veel plezier met z’n drietjes, als ze de afwas gedaan hebben is het voor Rada tijd om naar bed te gaan. Als Edie weer naar buiten komt helpt Bodai haar met de was opvouwen, en toen was er thee. Edie vraagt aan Bodai: ‘Wat ga je nou doen?’
‘Dat is een hele goeie vraag, ik heb eigenlijk geen idee ik denk dat ik er maar eens een nachtje over ga slapen.’
Als Bodai op zijn bedje in de schuur ligt staart hij in de inktzwarte duisternis van de nacht. Hij ligt op z’n rug met z’n handen onder het hoofd, is helder en klaarwakker. Onwillekeurig wrijft hij over zijn wang en denkt: ’Zeven jaar helemaal niks en de eerste de beste die mij een klap verkoopt.’ Hij voelt zich hier nog meer thuis dan zeven jaar geleden bij Padma de kluizenares. Zou het een idee zijn, om morgen weer eens bij Padma op bezoek te gaan? Nééééé, geen goed idee. Laten we maar kijken wat morgen brengt, besluit hij. Bodai draait zich om en het schuurtje is verdwenen.