Je zou kunnen zeggen dat Zen Zien Tekenen je de mogelijkheid aanreikt je diepgaand te verbinden met de ander en het andere – met wat je leven is. Wat is dit dan voor zien, waarbij de ziener en het geziene eigenlijk één worden via het tekenen? Het is een ‘ziensvorm’ die alles met ‘zijn’ te maken heeft. Het is ‘gewaarzijn’. Bij deze vorm van zien zijn niet alleen de ogen betrokken maar ons hele wezen. Met ons hart als spil.
Dit ‘wezenlijk waarnemen’ kun je als mens leren. Het middel is aandacht. En op elk moment van de dag kun je het oefenen. Je hoeft er niet per se bij te tekenen, maar dat tekenen of schilderen helpt wel om de bevrijding van dit zien te ervaren. Veel kunstenaars tonen dit. Vermeers “Straatje’ is er een verbijsterend voorbeeld van. Maar ook werk van Leonardo da Vinci, Michelangelo, Rembrandt, Van Gogh, Klimt, Schiele, Turner, Degas, Matisse, Rodin, Cézanne, Goya en vele andere kunstenaars getuigt ervan.
Misschien willen de scheppers van zo’n ‘hogere werkelijkheid’ ons er eigenlijk toe bewegen eindelijk onze eigen werkelijkheid te zien zoals zij is. Alles wat je tegenkomt: de werkelijkheid zoals zij zich van moment tot moment ontvouwt en waarin je altijd je eigen onvervreemdbare aandeel hebt. Het wonder van je eigen leven, waar het weten halt houdt en de diepste vraag begint. Want we kennen het antwoord van onze werkelijkheid niet. We weten niet hoe we haar zouden moeten beetpakken of benoemen. Zij is mysterie dat zich nu en dan openbaart.
Frederick Franck, de grondlegger van Zen Zien Tekenen was ook zo’n man die het mysterie in het gewone herkende. Zoals ook de grote zenmeester Sekito Kisen (700-790), die in de Sandokai (De Bron die alles doordringt) zegt:
Het alledaagse hoort bij de onpeilbare bron,
zoals een deksel past op een pan;
de ondoorgrondelijke bron verschijnt in het alledaagse
zoals twee evenwijdige pijlen samenkomen aan de einder.
Franck noemt kunst, in deze zin, ‘het meest onbedwingbare antwoord op het leven.’ En die kunst kan net zo goed dansen, fluit- of toneelspelen zijn. In creativiteit komt immers mystiek aan de orde, eenwording met het goddelijke. Het absolute en onkenbare licht op in het gewone. Wat voor de echte kunstenaar bij uitstek geldt, gaat in zekere zin op voor elk mens. Iedereen bewerkt elk moment de kwaliteit van het Nu. Jij bepaalt hoe en wat!
De vraag is: kun je dit zien, kun je dit ‘gewaarzijn’, kun je dit in al je vezels ervaren als waar? Zo ja, dan begrijp je de uitspraak van Huineng, de zesde zenpatriarch, dat zien de betekenis van het leven uitmaakt. Je treedt werkelijk in verbinding met de ander en het andere; dat wat zich daarvan wil afscheiden verdwijnt. En je snapt opeens ook wat zenmeester Dogen bedoelt als hij het heeft over het leren kennen van jezelf. Als dat gebeurt, verdwijnt het zelf-idee en ontwaar je je in alle mensen en dingen en los je daarin geheel op. Een eindeloos proces van totale ‘wederzijdsheid’ komt op gang. Ze noemen het overgave of verlichting, maar er valt niets aan te zien. Het IS alleen maar zo. Dit is wat de grote Dzogchen-leraar Longchenpa noemt: ‘het spel van pure en totale aanwezigheid’, tevens ‘een spel van mededogen dat niet oprijst, niet ophoudt te bestaan en zonder zelf is.’ Het ‘zijn-voor-anderen’ is daarmee altijd beschikbaar. ‘Het hoeft niet tot stand te worden gebracht.’ Het is er al, nu en nu en nu…
Het echte ‘zien’ dat ons mensen gegeven is, gaat samen met wat in zen ‘een vormloos veld van mededogen’ heet. De vogel van verlichting heeft namelijk twee vleugels: prajna of inzicht en karuna of mededogen. Frederick Franck verbreedt daarom in een van zijn boeken de weg van het zien niet voor niets tot ‘de weg van het inzien’.