Wijzend op de ijsklontjes in mijn sparood zei ze: ‘Je hoeft alleen maar een smeltend ijsblokje te zijn.’ We zaten op een terras aan de Utrechtse Oudegracht, een jaar of dertig geleden, en ik voelde een groot tegenstribbelen in me opwellen. Maar ook toen al ondervond ik tegelijkertijd een notie van beaming die nog steeds in kracht toeneemt. ‘Ze’ heette toen nog Udaka is nu al weer vele jaren, als Jiun rôshi, abt van het Noorderpoort-klooster in Wapserveen. Wat ze toen in de marge van ons gesprek zei, schiet nog vaak door mijn hoofd. En het wint elke keer aan betekenis, omdat het zo buitengewoon cruciaal is: smelten als een ijsblokje gaat niet over een passief verdwijnen, maar juist over volledig jezelf worden.
Wie gaat mediteren, komt gewoonlijk in aanraking met een of meer leraren, die zich op hun eigen actuele wijze uitdrukken. En aan ons is de keus: maken we van hun woorden slogans die ten dode zijn opgeschreven of stellen we ons open en laten we ons raken, nu eens door dit, dan weer door dat. Wie de Boeddha zoekt, moet rekening houden met uitspraken die minstens even confronterend zijn als ‘smelten als een ijsblokje’. Linji (Rinzai), de onconventionele zenmeester die ca 1200 jaar geleden leefde, schold zijn monniken -en ons- uit als blinde kaalkoppen die het ‘verdommen’ ‘om te vertrouwen wat jullie in je eigen huis hebben’. Van hem is ook de aansporing ‘Als je de Boeddha tegenkomt, dood hem dan!’
Dit vreemde, macho-achtige appèl wiekt als een vermanende vogel door de boeddhistische geschiedenis van China, Japan en het westen. Het vindt zijn uitdrukking in talloze vormen: van de barse oogopslag van Bodhidharma tot de milde aansporing van de hedendaagse Margrit Irgang om ons hart tot ‘een wijde open ruimte’ te maken. Hoe de boodschap ook is verpakt – zij komt voort uit betrokkenheid en mededogen. Een van mijn vroegere leraren drukte het eens zo uit: ‘Dick, je doet nog steeds alsof ik op iets zit wat jij moet hebben’.
De historische Boeddha maant elk van ons in de Digha-Nikaya ‘jezelf tot eiland (te) zijn, jezelf tot toevlucht (te) zijn en niemand anders tot toevlucht (te) hebben.’ Vaak wordt eiland ook als lamp vertaald maar er is geen wezenlijk verschil in de diepe, bevrijdende betekenis van deze woorden. Verlaat je op wat je van nature bent. Hoe en waar je dat dan vindt? Ja, daar heb je het weer. Voor je het weet plaats je wat-je-van-nature-bent, een boeddha, weer buiten jezelf. Dan keert ons tegenstribbelen weer terug en gedogen we de vicieuze cirkel, waarin we onszelf vastzetten.
Boeddhisme gaat over de vraag hoe we die cirkel ontsluiten. Laten we daarom de Boeddha’s of de meesters die we tegenkomen niet àl te makkelijk doden. De eerder geciteerde tekst van de Boeddha besluit met de oproep dat alleen de ‘Dharma’ ons tot eiland en toevlucht zal zijn, wat rechtstreeks verwijst naar het wezenlijke van ‘jezelf’. Om dat te leren ervaren is het handig als een leraar naar een ijsklontje wijst of schijnbaar op iets plaatsneemt wat jij denkt te moeten hebben.