Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Het jochie kijkt vol aandacht naar zijn arm. Er loopt een beestje op. Een mier. Het jongetje wendt zich tot zijn vader, die naast hem staat. “Pappa … heeft iedere mier een eigen hartje?”
“Ja,” antwoordt pappa. “Iedere mier heeft een eigen hartje.”
“Net zo een als ik?”
“Nee, maar wel iets dat je een hartje zou kunnen noemen. Ik denk een soort ‘klop-buisje’.”
Met dit antwoord lijkt het jochie tevreden. Vol verwondering volgt hij het miertje dat richting zijn hand loopt, de weg terug naar de vinger waar het opgekropen is toen hij met wat takjes aan het spelen was. Ik zit op mijn vertrouwde bankje in het bos. Vader en zoon zijn aan komen wandelen. Dat ging niet snel. De jongste, ik schat hem een jaar of vijf, draaide zo’n beetje ieder blaadje dat op de grond lag om en raapte ieder takje op. Dat vreet gewoon tijd en vraagt van pappa alle geduld van de wereld.
“Heeft een mier ook hersentjes?”
“Piepkleine… niet zoals de jouwe of de mijne, maar wel iets dat je hersentjes zou kunnen noemen.”
“Kunnen mieren dan ook met elkaar ergens over praten?”
Pappa knikt, maar zegt niets. Hij komt naast mij zitten. Hij wijst naar zijn zoon, zucht en zegt: “Hij vraagt de hele dag door … “
“Leuk toch?” zeg ik.
“Ja, en heel vermoeiend. Maar ik kan er niks van zeggen, want ik was vroeger net zo. Altijd alles vragen. Mijn ouders werden er gek van.”
“O,” lach ik, “dat is niet best. Zijn ze door jou gevraag nu opgenomen in een gesticht? Dan wacht jou hetzelfde lot …”
Pappa lacht. “Zo erg is het gelukkig niet. Ze hadden geduld met mij en daarom moet ik het nu ook maar hebben. Van al dat vragen wordt hij misschien wel wijs. Ik ben biologie gaan studeren… entomologie om precies te zijn. Dus dat hij interesse heeft in beestjes, heeft ie niet van een vreemde.”
Het jongetje zet de mier voorzichtig op een blad. “Dag miertje…!” roept hij het enthousiast na, om direct daarna op zoek te gaan naar een ander beestje.
“Weet u wat ik zo bijzonder vind?” vraagt pappa aan mij. Ik schudt het hoofd. Hoe kan ik dat nu weten? Hij glimlacht. “Wat ik bijzonder vind is dat nog niemand er in is geslaagd om een mier, te maken, of een vlo, of een vlieg. Mensen kunnen van alles, maar alles wat zij maken is levenloos, zelfs al lijkt het tegenwoordig niet zo. We kunnen robots maken die op mensen lijken en tegen ons kunnen praten. We kunnen machientjes maken die op honden lijken en mensen kunnen opsporen onder puin of modderstromen. We kunnen mini-droontjes maken die zelf hun doelen uitkiezen… maar geen mieren! Geen vliegen. Geen kip!”
“Tja,” mijmer ik hardop. “Een kip! Iedere kip heeft twee pootjes, twee vleugeltjes, één kippenborst en nog wat andere zaken. Alles bij elkaar kost dat in de winkel hooguit nog geen twintig euro. En daar is alle arbeidsloon en zo bij inbegrepen. Wat kost een mier dan? Of een vlieg? Daar geeft niemand een cent voor over.”
“Klopt,” antwoord de bioloog. “ En al gaven ze alle wetenschappers op aarde op dit moment ieder een miljoen… dan nog zou geen van hen een mier of vlieg kunnen maken. Laat staan een kip.”
Geef een reactie