Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Het is nog vroeg in de morgen. Erg vroeg zelfs. De stad slaapt nog. Ik kijk de vrouw tegenover mij aan terwijl zij kalm voortgaat met het inpakken van haar rugzak. Eline. We hebben een nacht doorgebracht in de refugio (pelgrims-verblijf) van de kerk in Sittard*. Ieder in een eigen opklapbed dat we uit een soort kast moesten trekken.
“Waar ga je nu heen?” vraag ik belangstellend. “Zo in je eentje…”
Ze noemt de naam van een vrouwenklooster, een dag gaans verderop. Daarna kijkt ze me strak aan. “Waarom vraag je dat…’zo in je eentje…’ Jij loopt toch ook alleen? Is er iemand die aan jou vraagt waarom jij ‘zo in je eentje’ loopt? Vraag je dat omdat ik een vrouw ben? Zo’n vrouw die helemaal in haar eentje op pad is? Ik ben een DES-dochter, en de meeste DES-dochters worden niet zo oud. Ze gaan meestal dood aan een of andere vorm van kanker. Ik leef nog, en ik heb alle problemen die er zouden kunnen zijn zo’n beetje overwonnen …”
“Sorry, maar ik weet niet wat je bedoelt met DES-dochter.” Dat is geen smoes. Ik weet het echt niet.
Eline snuift lichtelijk verontwaardigd. “Mijn moeder heeft op advies van haar dokter tijdens haar zwangerschap DES (diëthylstilbestrol) gebruikt om een miskraam te voorkomen. Daarom ben ik er. Maar achteraf bleek dat spul schadelijk te zijn. Ze was niet de enige. Er zijn duizenden vrouwen die hetzelfde is overkomen. En hun dochters zijn DES-dochters. Gemiddeld worden ze een jaar of veertig… ik ben die leeftijd inmiddels ruim voorbij, dus … wat kan mij nog gebeuren? Ik ga in mijn eentje overal naar toe waar ik in mijn eentje naartoe wil. Heb jij daar problemen mee?”
“Nee. Ik heb geen enkel probleem met vrouwen die in d’r eentje ergens naartoe lopen. Ik kom ze alleen erg weinig tegen. Vandaar. Zijn er ook DES-zonen?”
“Ja, die hebben soms kleine balletjes. Verder zijn ze gezond hoor.” Eline trekt een regenjas aan en slingert haar rugzak om.
Ik loop met haar mee naar het hotel waar ze haar sleutel moet inleveren en haar borg weer kan ophalen. Het regent pijpenstelen. Misschien zien we elkaar nog een keer, denk ik, en die verwachting komt uit, wanneer ik een paar dagen later bij de refugio in St. Gerlach arriveer. Eline opent de deur en heet mij hartelijk welkom.
Die avond praten we over van alles en nog wat. Voornamelijk over onze wandeltochten. En dan grijpt Eline even terug op ‘zo in je eentje …”:
“Het is toch eigenlijk godgeklaagd dat mensen vreemd opkijken van een vrouw die alleen op stap is? Van een man vinden ze het doorgaans stoer, maar van een vrouw vinden ze het dom, onvoorzichtig, roekeloos zelfs. Hoe vaak mij niet is gevraagd of ik wel besef wat er allemaal kan gebeuren!”
“En… wat zeg jij dan?”
“Wat ik zeg? Ik zeg dan dat het niet mijn probleem is. Ze bedoelen dat ik aangerand kan worden of zelfs verkracht en wat al niet meer. Nou, dat is niet mijn probleem, vind ik. Dat is het probleem van de kerels die daar op uit zijn. En geloof me… zoveel zijn het er niet. Er is mij in alle jaren nog nooit iets overkomen.”
“Een keer kan genoeg zijn, toch?”
“Ja. En in de stad is die kans groter dan in de vrije natuur. Denk jij nou echt dat er ergens in de struiken, midden tussen de weilanden, of ergens in een bos een vent zit te wachten tot er een keer – wie weet – een alleen lopende vrouw met rugzak langs komt lopen om haar te pakken? Hoe groot is die kans?”
“Klein.”
“Heel klein! En als dan toch …” Eline grinnikt, “wie weet valt ie vooral op alleen lopende mannen met een rugzak.”
“Een eh …”
“Ja, een ehh… Zeg het maar. Die zijn er natuurlijk ook. En dan ben jij de klos, niet ik.”
Zo heb ik het nog nooit bekeken, maar natuurlijk heeft Eline gelijk. Alleen lopende mannen lopen ook risico’s, maar daar maakt niemand zich druk over. Denk ik. We nemen er allebei nog een: de fles port mag leeg.
*wij waren de laatsten. Na ons is deze refugio op last van de brandweer definitief gesloten. Dat was in 2015.
Geef een reactie