Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Het is een leuk beeld: Haan op kat op hond op ezel. De Bremer stadsmuzikanten, naar een . sprookje van de gebroeders Grimm. Terwijl ik er een foto van maak, hoor ik iemand roepen. En nog eens. Pas bij de derde keer begrijp ik dat de stem mij probeert te bereiken. Ik draai mij om en zie verderop een man op een terrasje zitten. Hij wenkt mij. Zodra ik bij hem in de buurt komt zegt hij: “Setzen Sie sich… Was möchten Sie trinken?
(Ik zal het weer vertalen.)
Verwonderd ga ik bij hem aan het terrastafeltje zitten. Nee, geen bier! Ik wil nog een heel eind lopen en dan gaat dat bier in de benen zitten …, Het wordt Tonic.
“U bent vriendelijk tegen mij geweest,” legt de man spontaan uit.
Eerlijk gezegd kan ik mij geen voorval herinneren. Vriendelijk? Nou, als ik vriendelijk ben overgekomen is dat toevallig zo overgekomen, want ik heb me vandaag beslist gedragen zoals altijd. Dat heet: je zegt goede morgen, goede middag, goede avond… je knikt beleefd terwijl je iemand voor laat gaan door een deur. Dat soort dingen. Heel normaal. Mijn vragende blik spoort de man aan zich iets duidelijker uit te drukken.
“U hield uw pas een beetje in, zodat ik tijd genoeg kreeg om veilig over te steken… gisteren.” Ik herinner het mij weer. Een dorpje terug, een moeilijk lopende man … op een zebrapad. Het licht voor voetgangers sprong op rood en hij was pas halverwege. Dus bleef ik staan, pal voor een auto waarvan de bestuurder al wilde optrekken. Ik liep vervolgens achter de strompelaar aan tot ie de stoep bereikte, en zette er zelf daarna onmiddellijk de pas weer in.
“Niks bijzonders,” verklaar ik.
“O jawel…” stelt mijn gastheer met klem. “Tegenwoordig heeft iedereen haast en als je niet uitkijkt rijden ze je zo van je sokken. Met hun dikke Mercedes, Audi of Volkswagen voelen ze zich koningen op de weg en zo’n man als ik …” hij trekt een grimas, “Ik ben niet veel meer dan een hinderlijke object op de weg. U bent een held!”
“Nou, nou…” mompel ik terwijl ik mijn tonic aanneem. Lekker koud. “Ik denk dat die automobilist gewoon geen krassen of bloedspetters op zijn lak wilde.”
“Hij wilde anders vóór mij langs!”
“Maar hij ging achter u langs…” werp ik tegen.
“Omdat hij niet over u heen wilde….”
“En geen krassen en bloedspetters op de lak wilde, zoals ik al zei. Simpel. We kunnen het hem niet meer vragen. Het was niets bijzonders van mij, maar deze tonic is welkom.” Ik hef het glas bij wijze van proosten.
De man kijkt mij enige tijd aan en zegt vervolgens met uitgestoken hand. “Werner…”
Ik neem de hand aan en antwoord “Menno …”
Daarna zwijgen wij een tijdje.
“Ik vind u een bijzonder iemand,” zegt Werner zacht, maar wel verstaanbaar. “En er zijn tegenwoordig maar weinig bijzondere mensen. “
“Dat ben ik niet met u eens”, weerleg ik. “Er zijn er heel veel, maar ze vallen niet zo op. Dat hoeft ook niet en dat willen ze ook niet…opvallen. U bent zelf een bijzonder iemand, al beseft u dat misschien zelf niet.”
“Ik, bijzonder?” Werner lacht zichzelf uit. “Dat heeft nog nooit iemand tegen mij gezegd.”
“Tegen mij ook niet,” kaats ik terug. “U bent de eerste.”
Nu kijkt Werner mij verwonderd aan en schudt vervolgens het hoofd. “Waarom zou ik bijzonder zijn?” vraagt hij voorzichtig.
”Waarom zou u niet bijzonder zijn?”
Het blijft stil.
“Ieder mens is op zijn eigen manier bijzonder,” ga ik verder. “U geeft mij zomaar een drankje, omdat u dat nodig vindt… en dat vind ik dan weer bijzonder. Zo kunnen we doorgaan.”
“En die man in die auto dan?”
“Geen idee. Misschien moest hij naar het ziekenhuis waar zijn vrouw op punt van bevallen stond… weet ik veel. Misschien was hij al te laat voor een afspraak en zat ie met zijn gedachten bij dreigend ontslag. Hij zal zijn redenen wel hebben gehad te reageren zoals hij deed.”
“En als hij helemaal geen reden had?”
“Dát zou héél bijzonder zijn,” grinnik ik. “Iemand die zonder enige reden handelt, is als een kip zonder kop.”
“Dan zijn er tegenwoordig veel kippen zonder kop.”
“Kippen zonder kop fladderen nog wat, maar dat houdt vanzelf op,” zeg ik kalm. “En ze geven niet om krassen of bloedspetters.”
Ik sta op, neem de rugzak van de grond en slinger hem op mijn rug.
“Waar gaat de reis naartoe?” wil Werner weten.
“Naar het Noorden,” antwoord ik, “ik vind het Zuiden gewoon te heet.”
Ik voel dat hij mij nakijkt. Een bijzonder mens, die Werner.
Geef een reactie