Autobiografie van een Yogi
Dat Menno lid is van de bibliotheek is niets bijzonders. Twee of driemaal per maand ruilt hij boeken om. Hij leest andere boeken dan Jos of zijn ouders, dat is hem wel opgevallen, maar verder hecht niemand daar enige betekenis aan. Ieder heeft immers zo zijn eigen voorkeuren, nietwaar?
Menno neemt doorgaans ruim de tijd om zorgvuldig één of twee spannende avonturenverhalen uit te kiezen. Aansluitend loopt hij naar de boekenkasten met non-fictie om er lukraak een paar uit te pakken. Thuis ziet hij dan wel of er iets interessants tussen zit of niet. Meestal leest hij er slechts enkele pagina’s uit, om te constateren dat de boeken hoogst oninteressante onderwerpen behandelden. Een enkele keer zit er onverwacht toch een leuk boeken tussen, zoals een boek van Thor Heyerdahl over zijn reis met de Kontiki, of een boek van Albert Schweitzer over zijn Afrikaanse missie in Lambarene. Het boek dat hem echter het diepste raakt en van alles teweegbrengt is: “Autobiografie van een Yogi,” geschreven door Paramhansa Yogananda. Hij leest het in één ruk uit, en wil daarna méér weten over Yoga, India en allerlei andere onderwerpen die in het boek ter sprake komen.
Door gericht zoeken vindt Menno in de bieb een weinig uitgeleend boek met verhalen uit het Mahābhārata en het Ramayana. Daarna is de Bhagavad Gita aan de beurt. Wanneer hij op een avond in de Gita aan het lezen is, komt vader binnen.
“Wat lees je daar?” vraagt pa, en pakt het boek uit de handen van zijn zoon.
Hij bladert erdoorheen, kijkt hem aan en vervolg: “Ik vind het prettiger als jij meer tijd aan je huiswerk besteedt. Je brengt dit boek morgen terug naar de bibliotheek.” Hij geeft het boek terug, en voegt daar – nog voor Menno iets terug kan zeggen – aan toe: “En geen discussie.”
Menno is perplex, en staart enige tijd met tranen in zijn ogen voor zich uit, zich afvragend wat hij moet doen. De volgende dag levert hij de Bhagavad Gita in bij de leeszaal, en fietst direct daarna naar Kraal, een boekhandel op de hoek van de Weeshuislaan en de Slotlaan.
Als zijn vader hem die avond aan tafel vraagt of hij gedaan heeft wat hem was opgedragen, antwoordt hij naar waarheid: “Ja.”
Het blijft een ogenblik stil. Pa voelt dat de kous niet af is.
“En?” vraagt hij, zijn zoon strak aankijkend.
“Ik heb het boek gekocht…bij Kraal.”
Menno zet zich schrap voor een stevige uitbrander, maar die blijft uit. Het enige dat pa zegt, is een droog “O.”
Die avond leest Menno in zijn eigen Bhagavad Gita een zin die hem daarna nooit meer verlaat: “Nimmer was er een tijd, dat ik niet bestond, noch jij, noch al deze vorsten, en nooit zal een tijd komen, dat één van ons zal ophouden te bestaan.”
Geef een reactie