Wij leven, wonen en werken in een wonder. Het slaat mij regelmatig met stomheid, maar –ik geef het toe- even vaak ga ik eraan voorbij. Onlangs loop ik weer eens een labyrint. We hebben er hier in Nijmegen eentje aan de Waalkade. Prachtig! En het is niet moeilijk je dan deel van het wonder te weten, omgeven door het uitzicht op de Waal, de wolkenluchten en de schitterende bruggen.
Dit keer accentueert en kleurt nietig leven in de spleten van het labyrint mijn ervaring. Het gaat zonder uitzondering om onaanzienlijke groeisels die er niet op uit waren gezien worden. Ze zijn er zo maar ‘vanzelf’ gekomen. En het zijn stuk voor stuk wonderen. Kijk maar.
Het Nijmeegse labyrint aan de Waalkade heeft namelijk keurig gemetselde looppaden die worden gescheiden door smalle kanaaltjes, waarin water staat. De spleten van het metselwerk vullen zich met weggewaaide aarde en allerlei zaadjes. De natuur doet de rest.
De ontmoeting met deze miraculeuze eenvoud doet me in de eerste plaats denken aan het bekende versje van een van de beroemdste haikudichters uit de zengeschiedenis, zenmeester Basho (1644-1694), waar ik eerder een column over schreef. Basho beschrijft zijn ontmoeting met een Herderstasje bij een heg.
Yokoe mireba Zie toch eens hoe het
nazoena hana sakoe Herderstasje bij die heg
kakine kana in bloei staat; oh, kijk….!
Het gaat hier om dat Oh, kijk….! De vertaling van het nauwelijks vertaalbare kana, dat o.m. de verwondering pur sang uitdrukt. Hierin is de open erkenning helemaal aanwezig en het hebben of willen hebben volledig afwezig.
Basho’s versje laat ons achter met verwondering over de vormwereld waarvan wij deel uitmaken en die niets beklijvends heeft. Vorm is leegte, leegte is vorm, zoals de Hartsoetra zegt. Er is slechts beweging met openheid als onkenbare oorsprong.
‘De diepste werkelijkheid omvat alle verandering, maar is er tegelijkertijd zelf vrij van’, zeggen Kazuaki Tanahashi en Joan Halifax in hun nieuwe boek over The Heart Sutra. Fantastisch. Deze diepste werkelijkheid betreft het begrip Leegte of ‘Boundlesness’ –Grenzeloosheid-, zoals zij het nader invullen. In feite niets anders dan het leven zelf, dat wat ons bestaan draagt.
De zeven paden van mijn labyrint voeren mij overal. Ze slingeren heen en weer en je hebt er geen vat op al kun je maar één kant uit. Er is geen plaats waar ik niet kom. Hoog in de Himalaya, in de zeekrochten van Kanyakumari, het zuidpuntje van India, waar drie zeestromingen elkaar treffen en op de weidsheid van het Terschellingse landschap. Overal. Want elke bocht schept in mijn hoofd nieuwe beelden zonder tal. Ik denk aan het nietige leven dat ik steeds aantrof, waar ik ook maar kwam en dat nu opnieuw vanuit de spleten van het labyrint oprijst.
Mijn eigen nietigheid waarin alles wat ik aanschouw en ervaar tot mij komt, vormt een parallel en ontzagwekkend mysterie. Illusie? Wat een onvoorstelbaar wonder.
Ik loop door op mijn labyrintpad, dat steeds maar verder voert. Ik weet waar ik ben, maar raak volledig de draad kwijt. Een bochtje eerder wist ik het nog. Nu niet meer. Alsof ik het nooit geweten heb. En nooit zal weten. Wat een opluchting.
Het groeisel, dat nu in mijn gezichtskring opdoemt, is wederom van een delicate schoonheid. Nog nooit door een sterveling gezien. Het plaatst zich in mijn bewustzijn met een vanzelfsprekendheid die ik zonder één aarzeling aanvaard. Zo werkt alles hier samen op een gewone zomerse dag in Nijmegen. Maar ik ‘weet’ er niets van.
In de inmiddels opgeheven boekhandel Hilarion, een begrip in Nijmegen, kom ik bij de totale uitverkoop een heel klein en dun boekje tegen, ook nietig zou je kunnen zeggen. Het heet Het laatste woord van zen en is geschreven door collega-zenleraar Maurice Knegtel. Een van de hoofdstukjes gaat over het leven van alledag en sluit naadloos aan bij mijn beleving in het labyrint, waar ik al dit kleine leven aan het ontmoeten ben.
Het bevat onder het kopje Dagelijks leven o.m. deze passage: ‘Dogens tekst ‘Je dagelijks leven is een voor het verstand onoplosbare kwestie’, begint met de vaststelling van het feit dat wat ik zie, hoor, proef, ruik, voel en denk zich niet buiten mijn leven bevindt. Er is volstrekt geen onderscheid tussen mijn leven en de situatie die ik binnenga. Wat ik zie en wat ik hoor is niet onderscheiden van mijn bestaan op dit moment. (….) “Alle dingen zijn Boeddha Dharma”, schrijft Dogen. Alle dingen verschijnen in mijn aanwezigheid, mijn waken (Boeddha). Ze bestaan niet buiten het licht van mijn aanwezigheid. Dat wil zeggen, dat alle dingen mijn aanwezigheid zijn en mijn aanwezigheid is alle dingen (Dharma).
In De Walvis, een begrip op Terschelling waar ik dit stukje schrijf (fabuleus uitzicht op het wad), tref ik een grappige bevestiging aan van de woorden van de grote Dogen zenji. Want mijn blik valt op een bord met een gedicht van een zekere Marleen. Ik citeer:
Al lopend over het wad
verander ik langzaam in mijn omgeving.
Ziltig ruikt de lucht, zout proeft mijn huid.
Zand kriebelt zich een weg naar overal.
Mijn gedachten worden weg gevoerd door de wind
zodat ik zweef tussen hemel en aarde.
Wat rest is stilte en tevredenheid.
Misschien geen tekst om een zen-duel mee te winnen. De zenpurist in mij wilde eerst de twee één na laatste regels weglaten. Want gedachten die weg gevoerd worden door de wind is al een beetje erg, maar daardoor tussen hemel en aarde gaan zweven kon natuurlijk echt niet. Ik heb Marleens tekst toch integraal overgenomen omdat het gewone leven zich gelukkig niet houdt aan door mij bedachte zen-normen. De eerste twee regels van het gedichtje vind ik wel het leukst. Wie zich wel eens aan wadlopen heeft bezondigd, weet hoezeer ze gelijk heeft.
Maar ik wil ook nog wat kwijt over die passage uit het prachtige boekje van Knegtel. Dogen (1200-1253), de grondlegger van de Soto-zen schreef in zijn meest bekende werk, de Sobogenzo (de schatkamer van de ware leer), een traktaat met de naam Genjokoan (het mysterie van de werkelijkheid) en daar refereert Knegtel aan. Maar de titel van zijn boekje, Het laatste woord van zen, verwijst, denk ik, naar iets heel anders: koan 13 van de Mumonkan-verzameling. Tokusan en zijn schaal. In zijn blog besteedt hij er royaal aandacht aan. Ook deze koan gaat over het gewone alledaagse leven. Dat kan geen toeval zijn. Tokusan ‘is het vleesgeworden zen in het dagelijkse leven, maar dan zonder zen en zonder dagelijks leven. En zonder een laatste woord’ schrijft Knegtel. Er is alleen maar komen en gaan, zelfs het laatste woord van zen doet er niet toe. En dat is precies wat het labyrint je voorhoudt.
Voor mijn afstudeerwerkstuk als labyrintwerker op het Jungiaans Instituut bij dr. Selma Sevenhuijsen was mijn onderzoeksvraag: kan het labyrint bijdragen aan de mogelijkheid om met liefde naar jezelf te leren kijken als opstap voor vertrouwen in en liefdevolle overgave aan het leven zelf? De negen deelnemers aan mijn onderzoek beantwoordden de vraag na het lopen van het labyrint als volgt:
Liefde? Het bevordert sterk het liefdevol naar jezelf kijken.
Voor mij is wat ik heb ervaren ook liefde. Ik hoef mijn leven niet te veroordelen. Het mag er zijn, elk hoekje elk stapje. Elk hoekje, elk stapje wordt ‘recht’.
Bewust lopen is accepterend kijken naar je eigen levenspad. Alles wat er is. Liefde voor mijn leven. Voor alles wat er is en dus ook voor mezelf.
Het is zoals het is; dat is het voor mij en dat heeft meer diepte gekregen.
Overgave – ik kon me overgeven – troost ook.
Het centrum was niet het doel. Heen en terug, dat is hetzelfde!
Verwarring…. Het juiste pad? Behoefte aan controle? Maar in het labyrint is het goed gekomen.
Ingang is ook de uitgang!
Ik voelde me echt gedragen!!
Ik zie deze reacties als een nadere bevestiging van mijn onderzoeksvraag. Eerder wezen de antwoorden op de neutraal geformuleerde evaluatievragen in dezelfde richting.
Een labyrint lopen is altijd verrassend, ook al denk je dat er dit keer niks gebeurt. Je ziet niet altijd een stuk of twaalf plantjes uit de spleten van het metselwerk tevoorschijn komen. Elke keer zal het appèl op je bewustzijn anders zijn. Als je weet dat alle dingen jouw aanwezigheid zijn, hoef je niet om je heen te zoeken. Dat wat jouw aanwezigheid vergt, zal je weten te vinden als je je niet afsluit voor wat er is. En aan het eind van het Waalkade-labyrint, in het centrum, waar voor menigeen de sterkste verwachting van uitgaat, komt dan de grootste verrassing: een nieuw labyrint in miniatuur, gemetseld in de centrumsteen. De Droste-verpleegster op het cacao-blikje. Want het leven gaat altijd door. En elke situatie waarin ik terecht kom, IS -in alle vergankelijkheid- mijn leven en dat stromende, veranderende leven IS tevens mijn bevrijding. Is dat niet het allerlaatste woord van zowel zen als het labyrint?