De fenomenologie [1] brengt soms verrassende overeenkomsten met de Boeddhistische filosofie enerzijds en de Gestaltfilosofie anderzijds. Deze overeenkomsten hebben betrekking op de benadering van de dualiteit van figuur en grond, van object en subject. De benaderingen lijken elkaar te raken in zoektocht naar het verwoorden en de realisatie van de essentie van Zijn.
De basisgedachte van de fenomenologische filosofische benadering is ‘dat we fenomenen moeten beschrijven zoals ze in onze concrete ervaring voor het bewustzijn gegeven zijn, zo veel mogelijk vrij van conceptuele veronderstellingen.’ (8) [2]
Fenomenologie komt van het Griekse phainomai, en betekent verschijnen. Edmund Husserl (1859-1938), de grondlegger van de filosofische fenomenologie, zoekt het ‘fundament voor een gefundeerde filosofie in de fenomenen, in de werkelijkheid zoals deze verschijnt, zich voordoet aan het bewustzijn.’ (23) Dat het Husserl ernst is blijkt wel uit het feit dat ‘filosofie voor hem geen ideologie, geen geloof en geen wereldbeschouwing is maar een wetenschap die wil komen tot algemeen geldende uitspraken over de werkelijkheid, die gelden voor alle mensen, overal en te allen tijde.’(19)
Dit streven vinden we ook terug in het Boeddhisme en de Gestaltbenadering. Terwijl deze respectievelijk bekend staan als religie en psychologie/psychotherapie, vertrekken beiden vanuit dezelfde vraag – wat is de werkelijkheid, wat is werkelijk, wat is ‘zijn’ en hoe stellen we dat vast? Wat de drie verenigt is hun gebruik van de methode van gewaarzijn – zij stellen waarneming centraal in hun onderzoek naar de werkelijkheid.
Bewustzijn is intentioneel
Een belangrijk uitgangspunt van Husserl is dat bewustzijn altijd intentioneel is, in de zin dat het zich altijd van iets bewust is, altijd inhoud heeft. Dit punt wordt door M. Heidegger verder genomen in zijn observatie dat we ‘doorgaans gericht zijn op de zijnden en (daardoor) blijft het zijn van de zijnden onzichtbaar’ (38).
Hij vraagt zich af wat betekent ‘zijn’ eigenlijk? In zijn benadering combineert hij de les van Husserl – bewustzijn is altijd bewustzijn van iets – met onderzoek naar het zijnde dat besef heeft van zijn. Het is een poging om vanuit wat we ons gewaar zijn [3] (object) terug te keren naar gewaar-zijn zelf (subject).
Dit heeft een sterke overeenkomst met het doel van de non-dualistische spirituele stromingen – zoals Dzogchen in het Tibetaans- Boeddhisme, Zen Boeddhisme, Advaita Vedanta – die streven naar de overstijging van het dualisme van object– subject. Heidegger ziet de toegang tot het Zijn in het zijnde dat besef heeft van het zijn, namelijk de mens.
Hiervoor introduceert hij de term ‘Dasein’; de mens in zoverre als hij het zijn verstaat. Het gaat hier dus om het zijn zélf waarvan de mens een onlosmakelijk deel uitmaakt, zozeer zelfs dat de vertrouwdheid met dit zijnsverstaan maakt dat hij zich er nauwelijks bewust van is. Dit punt zien we ook terug in het Boeddhisme waar vaak gerefereerd wordt aan de natuur van de geest die zo voor de hand ligt dat we haar niet herkennen!
Deze observatie vinden we ook terug in de Tibetaans-Boeddhistische term Rigpa, het pure, intrinsieke, oorspronkelijke Gewaarzijn. Het altijd al aanwezige gewaarzijn waarin de fenomenale wereld zich manifesteert, maar dat niet ís.
Betekenisvolle gehelen
Onze relatie met de relatieve wereld[4] wordt volgens Heidegger gekarakteriseerd doordat we waarnemen wat we (kunnen) verstaan. Hier geeft hij de fenomenologie een belangrijke wending; ‘de fenomenologie is volgens hem helemaal niet gericht op de waarneming, maar op het zichtbaar maken van betekenissen.’ (40) Deze connotatie vinden we terug in de betekenis van het woord Gestalt, namelijk een totaal beeld, een betekenisvolle figuur. Voor Heidegger is het uiteindelijke of oorspronkelijke fenomeen het Zijn zélf: het zijn vertoont zich niet direct, maar is het hoogste zijn van waaruit alle (waargenomen) zijnden voortkomen.
De Paradox van het Bewustzijn
Jean-Paul Sarte sluit hierbij aan met zijn conclusie dat het Ik een object is en geen subject – waar het object begint, houd het subject op. Sarte komt tot deze conclusie mede door het aantonen van een inconsequentie in het denken van Husserl, waarin deze eerst toont dat er geen vast subject nodig is om het bewustzijn te begrijpen – het Ik (ego) is zelf niet gegeven – en het vervolgens zelf niet consequent toepast door het opvoeren van een ‘transcendentale subjectiviteit.’
Sarte meent dat aangezien het bewustzijn altijd bewustzijn-van iets is, het bewustzijn per definitie aan zichzelf ontsnapt. Ofwel bewustzijn zou zich niet bewust kunnen zijn van zichzelf. Deze paradox is in mijn inziens de centrale uitdaging in de filosofische fenomenologie en de non-dualistische spiritualiteit. Een paradox overigens waar Sarte zich niet uit heeft weten te redden – zijn verder ontwikkelde fenomenologie van het Niets, van de negatie – is een horizontale fenomenologie zonder enig overstijgende mogelijkheid, een ‘fenomenologie die zichzelf uitwist’ (70). Sarte verlaat dan ook de fenomenologie.
De theoretische en vooral praktische moeilijkheid zit ‘m in het bewustzijn zélf dat waarneming is en dus zichzelf niet kan waarnemen. Bewustzijn is zonder object-subject, zonder fenomeen en waarnemer. Bewustzijn is.
Vraag voor ons blijft wat bewustzijn is. Als we dat weten, dan weten we wie we zijn. Experientieel kennen doen we het wel, het is immers wat wij ten diepste ten allen tijde zijn. Het geheel doet me denken aan het refrein in een song van Hall & Oates: – So close, and so far away.
Hoewel dat laatste (so far away) wat betreft de natuur van de geest hier de illusie is, klopt het in de liefde soms wel … zucht.
[1] Fenomenologische methode (Wikipedia)
De fenomenologie kent een geheel eigen methode. Zoals al in het werk van Husserl blijkt, moet de fenomenologie in contrast met het empirisme en rationalisme begrepen worden. (Lees meer hierover in het artikel ‘Ik zie, ik ie wat jij niet ziet op http://bit.ly/perceptieikzieikziewatjijnietziet In tegenstelling tot deze beide benaderingswijzen, die de dingen die men kan waarnemen al met een geheel theoretisch kader benaderen, wil de fenomenologie “de dingen voor zichzelf laten spreken” en richt ze zich dus op het “wezen” van de waarneming. In die zin moet Husserls credo Zurück zu den Sachen selbst (terug naar de zaken zelf) begrepen worden. Fenomenologen bestuderen dan ook hoe de bepaalde zaken aan ons verschijnen, zoals ze aan ons verschijnen, vanuit de eerste persoon. De intentionaliteit staat centraal: de verbondenheid tussen het bewustzijn en hetgeen waarvan we bewust zijn (de wereld). Dit combineert de fenomenoloog met het tussen haakjes zetten van alle filosofische doctrines van het verleden: men moet het object onbevooroordeeld en zuiver benaderen.’
[2] De (..) getallen refereren aan de betreffende pag. van het citaat in het zeer informatieve en inzichtgevende boek ‘De vele gezichten van de fenomenologie.’ (Ciano Aydin – red. / Uitg. Klement/Pelckmans 2007)
[3] Ik heb hier het door Husserl et. al gebruikte bewustzijn vervangen door gewaarzijn. Zover ik mij herinner komt het woord gewaarzijn in dit boek interessant genoeg niet voor.
[4] In de non-dualistische stromingen wordt conceptueel onderscheid gemaakt tussen de absolute- en relatieve werkelijkheid. De absolute is dan hoe deze is, en de relatieve hoe deze zich aan ons voordoet, hoe wij die verstaan en ervaren.
Klaas zegt
Interessante stof. De basisgedachte van de fenomenologische filosofische benadering is ‘dat we fenomenen moeten beschrijven zoals ze in onze concrete ervaring voor het bewustzijn gegeven zijn, zo veel mogelijk vrij van conceptuele veronderstellingen.’
Maar met de termen ‘zijn’ en ‘bewustzijn’ worden de concepten toch weer door een achterdeur binnengehaald. Let it be, zou ik zeggen.
G.J. Smeets zegt
Je zegt het: let it be.
Ook super sceptici als David Hume en Karl Popper hebben erop gewezen: zonder conceptuele veronderstellingen over ‘zijn’ en ‘bewustzijn’ marcheert het intellectuele discours niet.
Jules Prast zegt
Beste Ramo,
Jij durft en daar houd ik wel van.
Maar wie de bal kaatst, kan hem terug verwachten.
“Bewustzijn is.” Dapper dat je je kaarten openlijk op tafel legt. En je hebt niet de minsten aan je kant, bijv. Thich Nhat in zijn boek ‘Understanding Our Mind’. Die zegt ongeveer hetzelfde.
Is boeddhisme dan een vorm van filosofisch idealisme? Neen!
Is boeddhisme een vorm van fenomenologische filosofie? Neen!
Boeddhistische fenomenologie zoals Yogacara is véél ouder dan westerse.
Vasubandhu c.s. probeerden boeddhisme te verdedigen tegen aanvallen van critici en andere aanbieders op de spirituele markt: op anatman, karma e.d. Trikaya, trisvabhava, alaya vijnana zijn als religieuze doctrines mijlenver verwijderd van het filosofische denkraam van Husserl en zijn nazaten.
Waarneming, wat werkelijk is enz. zijn middelen voor waar het in boeddhisme primair over gaat: bevrijding van alle levende wezens. Jij maakt echter de filosofie primair. Het perspectief even kantelen mág, maar je moet voorzichtig zijn er conclusies aan te verbinden. Zeker in zen; daar is het zaak elkaar woordenloos te laten delen in de ervaring van de dhamma.
Geest en stroom van gewaarzijn speelt in alle boeddhisme een rol, niet alleen in zen. Ook subject- en objectervaring beperken zich niet tot zen alleen. Mahayana en Advaita hebben elkaar mogelijk beïnvloed. Maar zen is boeddhisme (anatman) en geen Advaita Vedanta (atman).
Boeddhisten zijn, als het goed is, allergisch voor alles wat riekt naar dragende grond die uitgaat boven voorwaardelijk ontstaan en leegte.
Wat niet wegneemt dat jij een bere-interessant stuk hebt geschreven vol stof voor nadere overweging, waarvoor veel dank! Boeddhisme en fenomenologie hebben elkaar zeker wat te zeggen, maar het luistert erg nauw en het terrein zit vol met voetangels en klemmen.
Ramo de Boer zegt
Beste Jules,
Wist niet dat ik in Friesland’s nationale sport terecht was gekomen :-),die ik overigens niet beoefen.
Wat mij interesseert in je reactie is je laatste alinea (dank voor je compliment). Wat hebben beiden elkaar te zeggen en wat zijn die voetangels en klemmen in jouw perceptie.
Wie weet komt daar nog een mooie fenomenologische dialoog uit.
Arjan zegt
Hoi Ramo,
Voor mij is je stuk een beetje te moeilijk. Maar hieroever denk ik mee te kunnen praten:
“Een belangrijk uitgangspunt van Husserl is dat bewustzijn altijd intentioneel is, in de zin dat het zich altijd van iets bewust is, altijd inhoud heeft.”
Als ik slaap, of zoals laatst onder narcose wordt gebracht, ben ik me nergens van bewust. En toch is dit lichaam niet van bewustzijn verstoken (nu nog geen lijk).
Bewustzijn wordt in de onvolprezen sutta’s verklaart als een geconditioneerd fenomeen.
Als er tegelijkertijd drie dingen zijn: 1 een zichtbaar object, 2 een oog en 3 aandacht (manasiakara) dan is er phassa (contact / indruk).
Alle menselijke bewustzijns typen en inhouden hebben dus een stoffelijke basis een specifieke zintuig materie.
Voor mij is deze onttovering van bewustzijn een eye opener. De Boeddha maakt een vergelijking tussen bewustzijn (de fijvde khandha) en een tovernaar die mensen dingen laat zien die er niet zijn.
Dus er valt best te contempleren op bewustzijn.
Ramo de Boer zegt
Dag Arjan,
Ja, lijkt mij ook dat er op/over bewustzijn te contemplereren valt.
Siebe zegt
“Boeddhisten zijn, als het goed is, allergisch voor alles wat riekt naar dragende grond die uitgaat boven voorwaardelijk ontstaan en leegte”.
“Tja”…Ik ben geïnspireerd door Hans:-)
Ik zie het zo (wordt graag gecorrigeerd) dat de Boeddha de khandha’s aanwees als niet-zelf. Dat was geen filosofische stelling, mijns inziens. Het betekent volgens mij concreet dat de Boeddha uit ervaring wist (had meegemaakt) dat de khandha’s kunnen eindigen en dat je desondanks zelf dan niet eindigt. Dus khandha’s zijn feitelijk niet-zelf. Je bent het niet.
Zoals met een gedachte of emotie. Als die eindigen eindig je ook zelf niet.
De Boeddha heeft eindigen, “cessation” vervolmaakt.
Zo heeft de Boeddha volgens mij ontdekt dat de natuur van geest, vrij van elk mogelijk geconditioneerd verschijnsel, een ultiem soort vrede is, de waarheid van beëindiging van lijden. Er is dan geen enkele gehechtheid in de geest want er is ook geen geconditioneerd verschijnsel te grijpen.
Zo ontdekte de Boeddha dat de waarheid van beëindiging van lijden, Nibbana, niks anders is dan diens eigen natuur of grond of basis, in de vorm van de natuur van geest.
Die basis is geen persoonlijk zelf. Het is vrede. Niet zijn-vrede, jouw-vrede, mijn-vrede maar vrede. Deze stijgt uit boven voorwaardelijk ontstaan. Het wordt aangeduid als het ongeborene of doodloze en ongeconditioneerde.
Wie echter van die vrede weer een persoonlijk zelf maakt, gaat de mist in. Ook die vrede is niet-zelf in de zin van niet een persoonlijk zelf.
Toch mag je dit wel het ware-zelf noemen in die zin dat wanneer al het geconditioneerde eindigt jij niet eindigt en dit overblijft. Dus ware zelf in de zin van ontdaan van alle opsmuk, naakt, geledigd.
Zou Nibbana niet de natuur van geest zijn, hoe zou een mens dan een toevlucht in zichzelf kunnen vinden? Als niks aan jezelf uitstijgt boven voorwaardelijk ontstaan
hoe kun je dan toch iets van stabiliteit ervaren?
Siebe
Arjan zegt
Volgens mij was hij er zelf ook door schade en schande achter gekomen. Zelfs als prins bedrukte de vijf khandha’s hem.
Maar waarom je die vrede nou weer wel je ware zelf noemt? Heb je nu (nog?) een nep zelf? Zo ja welke van de twee/ drie / vier is dan de echte?
In het hinduisme leuren ze ook met een atman (zelf) en een paramatman waar de kleine atman weer mee dient te versmelten. Een recept voor een hoop gedenk.
Makkelijker is het hele begrip ‘zelf’ als functioneel voor het dagelijks leven te beschouwen. Maar wel opgebouwd uit de 5 khandha die toch redelijk duidelijk veranderlijk/vergankelijk en derhalve zonder essentie en eveneens geen blijvend genoegen kunnen geven (annica/ anatta/ dukkha).
Nibbana kan niet door denken begrepen worden. Zoals je zegt wel door ervaren. Tot die tijd blijft het bij een beetje speculeren :-). En soms een kleine Aha erlebnis.
Siebe zegt
Hallo Arjan,
Ja, er zijn ook nep-zelven. Nep zelven zijn verbeelde zelven, dus het imago-zelf, het voorgestelde zelf, het mentaal geprojecteerde zelfbeeld. In de sutta’s wordt dit de eerste keten genoemd, sakkaya ditthi, de keten van identiteitsvisies.
Ze hebben de algemene vorm van “Ik ben dit”, bijvoorbeeld, het beeld: “Ik ben een werkloze”.
Ik heb daar ervaring mee en weet wat dat beeld met je doet. Je kunt je heel min voelen ten opzichte van werkende mensen. Je kunt ook het beeld hebben “Ik ben de directeur”. Nou alleen al op grond van dat zelfbeeld kun je heel trots worden. Dus beeldvorming doet enorm veel met je. Je kunt ook denken aan nep-zelfbeelden als: “Ik ben een boeddhist, christen, moslim etc”. “Ik ben een temperamentvol figuur”, “Ik ben wijs”, “Ik ben een liefdevol mens”, “ik ben zo slecht nog niet”, etc. Kortom: allerlei mentale beelden in de vorm van “Ik ben dit”.
Gedurende een dag stap je er vaak onbewust in. Onbewust zit je al in een rol en draai je af wat bij die rol hoort. Het is een hele sterke keten vind ik. Ontmoet je een Ander dan raak je waarschijnlijk meteen verstrikt al in deze eerste keten van identiteitsvisie. Meteen krijg je maniertjes. Meteen loopt voor-programmering. Ik heb dit altijd heel erg sterk gehad. Nu nog wel.
Het is een beetje zoals wanneer iemand voor een camera komt. Meteen krijgt iemand maniertjes.
Je zou ook kunnen zeggen, “maar het is toch in het dagelijks leven gewoon functioneel?”.
Dat kun je zo zien maar ik zie dat de Boeddha dit zo niet benadert. Kenmerkend aan de Boeddha vind ik juist dat hij niet bekommerd was om de functionaliteit van bijvoorbeeld neigingen als kwade wil of zintuiglijk verlangen of de neiging om zelfbeelden te vormen, terwijl daar natuurlijk wel iets voor te zeggen valt. Maar Nee, hij zag daarin het aspect van ketening, van onvrijheid, van worden, continuerend lijden.
Het gaat eigenlijk heel ver om juist niet te kijken naar de functionaliteit van neigingen.
Daarom denk ik ook dat de Boeddha het vereren van een Eeuwig Wezen als je Schepper en Vader, je Maker, een “base art” noemde. Want immers, geloof en vereer je in je Maker, raak je juist dan niet in de knoop met die functionaliteit van neigingen? Als je Maker je wil zoals je in elkaar steekt, ook met de neiging om zelfbeelden te vormen bijvoorbeeld, wie ben jij dan om dit te zien als een keten en je er van te bevrijden? En al die andere neigingen. Is het niet Gods bedoeling zo? Is bevrijding niet een opstand tegen God, notabene je Maker?
Zou de Boeddha daarom in de sutta’s toch wel kritisch zijn over het geloof in je-Maker?
Ik denk zeker niet om de Maha Brahma (Schepper en Vader van alle wezens, Almachtig, Alziend) vereerders te kwetsen of beledigen. Ik denk dat een reden zou kunnen zijn dat je anders in de knoop raakt juist op dit punt van functionaliteit van bestaande neigingen, ook onheilzame.
Siebe
Siebe zegt
“In het hinduisme leuren ze ook met een atman (zelf) en een paramatman waar de kleine atman weer mee dient te versmelten”.
Dat is net zoiets als ‘de eenwording met God’.
Ik begrijp het van de Boeddha zo dat er helemaal niks valt te versmelten noch een te worden.
Er is gewoon nu al eenheid, geen-scheiding, geen werkelijke dualiteit. Dat inzien is de crux.
Het is een beetje zoals een lege ton in een verder lege ruimte. Haal je de ton weg dan versmelt niet opeens de lege ruimte in de ton met de lege ruimte er omheen. Ruimte is ruimte. Onverdeeld. Miljarden tonnen geven alleen maar een indruk van verdeeldheid maar het is er niet echt. zoiets.
Siebe
(zit wat vol)
Klaas zegt
Mooi uitgelegd Siebe. Dit slaat aan bij mij. Ofwel: mijn ton valt een beetje in duigen.
Siebe zegt
Toen Herman Brood voor het eerste speed gebruikte toen ervoer hij naar eigen zeggen zichzelf zoals hij altijd al had willen zijn. Hij maakte de geest onder invloed van speed, als het ware, tot zijn ware-zelf. Zijn leven heeft ie daar hard in moeten investeren, want het is natuurlijk onnatuurlijk, geen waar-zelf. Het is een uiterst geforceerd en gefabriceerd soort zelf. Dan zie je hoe destructief dit ook kan uitpakken als je iets wilt zijn wat je eigenlijk niet bent en nooit zult worden ook.
Maar wie doet dit nou niet? Een drugsverslaafde is een extreem voorbeeld maar wie wil nou niet op een bepaalde manier zijn? Bijvoorbeeld, je wilt gelukkig zijn, misschien blij, opgetogen, optimistisch. Dus daar investeer je ook in. Eigenlijk is dat toch ook een soort verlangen naar roes? Eigenlijk wil je dan toch net zo goed onder invloed zijn?
Willen we wel het ware zelf?
Siebe
Arjan zegt
Mooi beeld, inderdaad die ton. Gisteravond viel me ineens de overeenkomst met het schuim en het waterbel beeld dat de Boeddha geeft van materie en gevoel op….
http://www.suttas.net/suttas/samyutta-nikaya/22/sn22-95-phena-sutta.php
Ik ervaar mijn lichaam en geest niet als een eenheid, maar als iets samengestelds. Ik voel me nu wat moe, maar ik ben niet die moeheid. En ik voel me als ik lekker in mijn vel zit wel authentieker. In die zin is geluk wel de meest authentieke staat. De geest is van nature stralend zegt ie
Helder, monniken is de geest; en hij wordt bezoedeld door onvoorziene bezoedelingen.
Maar hij kan er ook vrij van zijn. Het schijnt dat met de bezoedelingen de mentale ongerechtigheden van hebzucht, haat en misconcepties bedoelt wordt.
Siebe zegt
Hallo Arjan,
Ja, ik ken dat fragment wat je aanhaalt uit Anguttara Nikaya als volgt:
[bron: The Numerical Discourses of the Boeddha, A Translation of the Anguttara Nikaya, by Bhikkhu Bodhi, 2012. Onderstaande door mij hieruit vertaald].
Anguttara Nikaya, The Book of Ones
AN 1.49 (9)
“Lumineus, bhikkhu’s, is deze geest, maar het wordt bezoedeld door bijkomstige bezoedelingen.”
AN 1.50 (10)
“Lumineus, bhikkhu’s, is deze geest, en het wordt bevrijd van bijkomstige bezoedelingen.”
AN 1.51 (1)
“Lumineus, bhikkhu’s is deze geest, maar het wordt bezoedeld door bijkomstige bezoedelingen. De niet geïnstrueerde wereldlijke persoon begrijpt dit niet zoals het werkelijk is; daarom zeg ik dat er voor de niet geïnstrueerde wereldlijke persoon geen ontwikkeling van de geest is”.
1.52 (2)
“Lumineus, bhikkhu’s, is deze geest, en het wordt bevrijd van bijkomstige bezoedelingen. De geïnstrueerde edele leerling begrijpt dit zoals het werkelijk is; daarom zeg ik dat er voor de geïnstrueerde edele leerling ontwikkeling van de geest is”.
Hier zie je wat mij betreft kort uitgelegd waar beoefening om draait. Wanneer (de invloed van) bijkomstige bezoedelingen verdwijnen blijkt geest lumineus. Deze lumineuze geest wordt niet door beoefening veroorzaakt. Is ook niet veranderbaar. Je kunt jezelf niet verbeteren of verslechteren door beoefening. Er kunnen wel verandering optreden in de aanwezigheid/afwezigheid en invloed van bijkomstige bezoedelingen. Dat is het aspect zuiveren. Niemand is verlicht. Geest is verlicht.
Je kunt je dan afvragen wat is die intrinsieke luminositeit van de geest? Meestal wordt dat denk ik aangeduid als het heldere aspect van de natuur van geest.
Ik denk wel dat met deze intrinsieke luminositeit van geest wel wat anders wordt bedoeld dan bijvoorbeeld piti, dat zoiets betekent als vreugdevolle interesse, of sukha dat zoiets betekent als geluk of pamojja dat zoiets betekent als blijheid. Dat zijn volgens mij toch meer geconditioneerde verschijnselen die niet inherent zijn aan geest. Dus of geluk de meest authentieke staat is, dat valt te bezien, en hangt er vooral vanaf wat je met dat woord ‘geluk’ bedoeld.
Wat met de bezoedelingen wordt bedoeld blijkt onder andere uit twee AN-sutta’s waarvan ik van elk een deel hieronder heb vertaald uit bovenvermelde bron.
Anguttara Nikaya, The Book of the Threes
AN 3.101 (10) De vuil verwijderaar
“Bhikkhu’s, er zijn grove bezoedelingen van goud: aarde, grind en gruis. Welnu, de vuil verwijderaar of zijn leerling doet het goud eerst in een trog en wast het, spoelt het af en reinigt het. Wanneer dat verwijderd is en geëlimineerd, zijn er nog altijd middelgrote bezoedelingen in het goud: fijn grind en grof zand. De vuil verwijderaar of zijn leerling wast het, spoelt het af en reinigt het nog een keer. Wanneer dat verwijderd is en geëlimineerd, blijven er nog fijne bezoedelingen over in het goud: fijn zand en zwarte stof. Dus de vuil verwijderaar of zijn leerling wast het, spoelt het en reinigt het nog een keer. Wanneer dat is verwijderd en geëlimineerd, blijven er alleen goudkorrels over.
De goudsmid of zijn leerling doet het goud nu in een smeltkroes en blaast het aan en smelt het. Maar zelfs wanneer dit gedaan is, is het goud nog niet uitbehandeld en de vuiligheid is nog altijd niet volledig verwijderd. Het goud is nog niet smeedbaar, te hanteren, en lumineus, maar nog altijd broos en niet geschikt om mee te werken.
Maar als de goudsmid of zijn leerling doorgaat met het aanblazen, vloeibaar maken en smelten, komt er een tijd dat het goud uitbehandeld is en de vuiligheid volledig verwijderd, zodat het goud smeedbaar wordt, te hanteren, en lumineus, kneedbaar en geschikt om mee te werken. Welk sieraad de goudsmid er dan ook van wil maken- of dat nu een armband is, een oorbel, een halsketting of een gouden bloemenkrans- hij kan dat doel realiseren.
Zo geldt ook, bhikkhu’s, wanneer een bhikkhu toegewijd is aan de hogere geest zijn er in hem grove bezoedelingen; lichamelijk, verbaal en mentaal wangedrag. Een serieuze capabele bhikkhu geeft ze prijs, verdrijft ze, beëindigd ze en wist ze uit. Wanneer dit gedaan is dan zijn er in hem nog middelmatige bezoedelingen over: wellustige gedachten, gedachten van kwade wil en gedachten van leed-toebrengen. Een serieuze, capabele bhikkhu geeft ze prijs, verdrijft ze, beëindigd ze en wist ze uit. Wanneer dit gedaan is zijn er in hem nog subtiele bezoedelingen over: gedachten over zijn relaties, gedachten aan zijn land en gedachten aan zijn reputatie. Een serieuze, capabele bhikkhu geeft ze prijs, verdrijft ze, beëindigd ze en wist ze uit. Wanneer dit gedaan is dan blijven er gedachten verbonden met de Dhamma over. Die concentratie is niet vredevol en verheven, niet verworven door volledige kalmering, niet geneigd tot eenwording, maar wordt beteugeld en gecontroleerd door krachtige onderdrukking [van de bezoedelingen].
[knip rest van de sutta]
Je ziet hier dus het onderscheid in grove, middelgrove en subtiele bezoedelingen. Ik vind dit een hele mooie illustratie dat heel duidelijk maakt dat bezoedelingen altijd bijkomstig zijn en kunnen worden verwijderd.
De Uttara Tantra Shastra die ik ook voor mezelf vertaald heb uit het Engels wijst daar ook doorlopend op. Het is heel belangrijk die bijkomstigheid van bezoedelingen te begrijpen.
Het goud wordt pas echt bewerkbaar, smeedbaar als het ontdaan is van de bezoedelingen. Zo ook de geest. Als wij dus nu niet perfecte kennis hebben van karma, van wedergeboorte, vorige levens, geen wonderbaarlijke vermogens etc. dan komt dit doordat geest nog niet perfect gezuiverd is.
Een andere AN- sutta belicht de bezoedelingen wat anders.
Anguttara Nikaya, Book of the Fives (door mij vertaald uit het Engels, vertaling van Bhikkhu Bodhi)
AN 5.23 (3) Bezoedelingen
“Bhikkhu’s, er zijn deze vijf bezoedelingen van goud, er mee bezoedeld waardoor goud niet smeedbaar, hanteerbaar en lumineus is maar broos en niet geschikt om mee te werken (verwerken). Welke vijf? IJzer, koper, tin, lood en zilver. Dit zijn de vijf bezoedelingen van goud, er mee bezoedeld waardoor goud niet smeedbaar, hanteerbaar en lumineus is maar broos en niet geschikt om mee te werken. Maar wanneer het goud vrijgemaakt is van deze vijf bezoedelingen is het smeedbaar, hanteerbaar en lumineus, buigzaam en geschikt om mee te werken. Welk soort sieraad men er dan ook van wil maken- of dat nu een armband is, oorbellen, een halsketting of een gouden bloemenkrans- men kan zijn doel realiseren.
Zo zijn er, bhikkhu’s, ook vijf bezoedelingen van de geest, er mee bezoedeld waardoor de geest niet kneedbaar/soepel is, hanteerbaar en lumineus, maar broos en niet op een geschikte manier geconcentreerd voor de vernietiging van asava’s. Welke vijf? Zintuiglijk verlangen, kwade wil, mat/dufheid en slaperigheid, rusteloosheid en wroeging, en twijfel. Dit zijn de vijf bezoedelingen van de geest, er mee bezoedeld waardoor de geest niet kneedbaar/soepel, hanteerbaar en lumineus is, maar broos en niet op een geschikte manier geconcentreerd voor de vernietiging van de asava’s. Maar wanneer de geest vrijgemaakt is van deze vijf bezoedelingen, wordt het kneedbaar/soepel, hanteerbaar en lumineus, buigzaam en op geschikte manier geconcentreerd voor de vernietiging van de asava’s.
[knip rest van de sutta]
Hier zie je dus de vijf hindernissen genoemd worden als de bezoedelingen. De indeling die jij geeft zou volgens mij ook goed kunnen.
De invloed van bezoedelingen op geest is dat ze bijvoorbeeld doen verkrampen, geest stug maken, leed veroorzaken en ze schijnen intuitieve kennis, zoals herinneringen aan vorige levens en kamma etc. te blokkeren.
Siebe
Jules Prast zegt
Boeddhisme kan dus toch niet zonder atman, maak ik uit het bovenstaande op.
Veronderstellen dat er ‘iets’ is dat voorwaardelijk ontstaan en leegte overstijgt, is het begin van metafysische speculatie. Dat ‘iets’ uitmaken voor ‘geestelijk’ van natuur is een volgende stap van menselijke projectie.
De titel van Ramo’s artikel suggereert een Hegeliaanse invloed.
Waarom niet zwijgen waarover het niet mogelijk is te spreken?
Siebe zegt
Hallo Jules,
Wat betreft datgene wat voorwaardelijk ontstaan overstijgt, dat wordt mijns inziens tot uitdrukking gebracht in onderstaande sutta’s. Sutta’s door mij vertaald uit het Engels.
Udana 8:1 Bevrijding (1) (Nibbana sutta)
Ik heb gehoord dat de Gezegende eens nabij Savatthi in Jeta’s Gaarde verbleef, Anathapindaka’s klooster. En bij die gelegenheid onderwees de Gezegende de monniken, spoorde ze aan, stimuleerde ze en moedigde ze aan met een Dhamma-gesprek over bevrijding. De monniken- ontvankelijk, aandachtig, hun gehele geest focussend, toehorend- luisterden naar de Dhamma.
Toen, bij het realiseren van het belang daar van, maakte de Gezegende bij die gelegenheid bekend:
“Er is die dimensie, monniken, waar er noch aarde, noch water, noch vuur, noch wind is; noch de dimensie van de oneindigheid van ruimte, noch de dimensie van de oneindigheid van bewustzijn, noch de dimensie van nietsheid, noch de dimensie van noch-waarneming-noch-niet-waarneming; noch deze wereld, noch de volgende wereld, noch zon, noch maan. En daar, zeg ik, is noch komen, noch gaan, noch blijven; noch heengaan noch verrijzen; niet gevestigd, niet ontwikkelend, zonder ondersteunend [mentaal object]. Dit, precies dit, is het einde van stress/lijden”.
-Alternatieve vertaling in het Nederlands: http://suttacentral.net/nl/ud8.1
Udana 8:3 Bevrijding (3) (Nibbana Sutta)
“Ik heb gehoord dat de Gezegende eens nabij Savatthi in Jeta’s Gaarde verbleef, Anathapindika’s klooster. En bij die gelegenheid onderwees de Gezegende de monniken, spoorde ze aan, stimuleerde ze en moedigde ze aan met Dhamma-onderricht over bevrijding. De monniken- ontvankelijk, aandachtig, hun hele geest focussend, toehorend- luisterden naar de Dhamma.
Toen, bij het realiseren van het belang daar van, maakte de Gezegende bij die gelegenheid bekend:
“Er is monniken, een ongeborene1- niet-gewordende-ongeschapene-ongeconditioneerde. Als er niet dat ongeborene-niet-gewordene-ongeschapene-ongeconditioneerde zou zijn, dan zou ook het ontsnappen aan het geborene-gewordene-geschapene-geconditioneerde niet onderscheiden worden. Maar juist omdat er het ongeborene-ongewordene-ongeschapene-ongeconditioneerde is, wordt het ontsnappen aan het geborene-gewordene-geschapene-geconditioneerde onderscheiden”.
(noot 1. letterlijke vertaling van “an unborn”, wordt ook wel vertaald als “het niet-geborene, etc.”)
-Alternatieve vertaling in het Nederlands: http://suttacentral.net/nl/ud8.3
Anguttara Nikaya 3.47 (7)
“Bhikkhu’s, er zijn deze drie kenmerken die het geconditioneerde bepalen. Welke drie? Een ontstaan/opkomen wordt gezien, een verdwijnen wordt gezien, en diens verandering terwijl het aanhoudt/duurt wordt gezien. Dit zijn de drie kenmerken die het geconditioneerde bepalen”.
“Bhikkhu’s, er zijn deze drie kenmerken die het ongeconditioneerde bepalen. Welke drie? Er wordt geen ontstaan/opkomen gezien, geen verdwijnen wordt gezien, en geen verandering terwijl het aanhoudt/duurt wordt gezien. Dit zijn de drie kenmerken die het ongeconditioneerde bepalen”.
Samyutta Nikaya 43.14 (3)-(32) Het Smetteloze, etc
“Bhikkhu’s, ik zal jullie het smetteloze en het pad dat leidt naar het smetteloze onderwijzen. Luister daar naar…
“Bhikkhu’s, ik zal jullie de waarheid en het pad dat leidt naar de waarheid onderwijzen…Ik zal jullie de verre oever onderwijzen…het subtiele…dat wat erg moeilijk is om te zien…het niet verouderende…het stabiele…het niet desintegrerende…het niet manifesterende…het niet in aantal toenemende…het vredevolle…het doodloze…het sublieme…het welgezinde…het veilige…de vernietiging van hunkering…het wonderbaarlijke…het verbluffende…het niet ziek wordende…de staat die niks mankeert…Nibbana…dat zonder aandoening…vrede….zuiverheid…vrijheid…het onthechte…het eiland…de schuilplaats…het toevluchtsoord…de toevlucht”
Ik ben benieuwd naar je commentaar bij deze sutta’s.
Siebe
Arjan zegt
Hoi Jules,
De leer van de Boeddha is duidelijk en herhaaldelijk anatta. Zonder blijvende essentie zijn alle verschijnselen. Ze komen op als de condities daar zijn en als de condities ervoor wegvallen valt het verschijnsel ook weg. Van on-geconcepteerd tot zygote tot boreling, kind, volwassene, oudere en lijk. Het is een grote flux, pantha rhei. Niet alleen de rivier verandert ook de bader die de tweede keer de rivier ingaat omdat hij kennis heeft van de eerste keer.
Ik lijk op een kapotte plaat maar de vijf khandha’s komen op mij over als dat ze het hele fysieke en psychische beschrijven. Ieder van die vijf inconstant, onbeheersbaar en om van iets wat inconstant en onbeheersbaar te zeggen dat het van jouw is geeft volgens de Boeddha geen pas.
In veel Boeddhistische stromen wordt echter toch getracht een atman of atta in te voeren. De sutta’s geven m.i. een duidelijk beeld.
Persoonlijk mag mijn ego me gestolen worden want het heeft een paar hebbelijkheden waar ik niet van gedient ben :-).
Leegte is in het Theravada niet iets absoluuts. Er is de ruimte die tastbare objecten limiteerd. Er is oneindige ruimte, het mentale object dat overblijft als alle vormbeelden in de meditatie achter gelaten worden. De drie andere arupa jhana’s overstijgen dit object weer. Maar de Boeddha noemt ze werelds en onbeverdigend omdat de ervaring ervan geconditioneerd wordt door de meditatieve inspanning.
Hegel had het helaas zelf over dingen waarover je het niet zou moeten hebben. Doet ie het stiekum zelf :-)
Siebe zegt
Hallo Arjan,
Ik zie geen scholen die een atta invoeren. Voor wat je het waard is.
Wat de jhana’s betreft, dat klopt wat je zegt over dat ze op geconditioneerde wijze door inspanning ontstaan en bestaan, maar het is ook zo dat de Boeddha jhana’s wel aanprijst in talrijke sutta’s. Jhana wordt gezien als een comfortabel verwijlen hier en nu. Jhana ervaringen geven je beter inzicht in wat je ware natuur is vrij van bijkomstige bezoedelingen.
Het inzicht wat je zo krijgt is in staat (onheilzame) neigingen af te zwakken.
Het is ook weer zo, heb ik gelezen, dat het niet perse nodig is dat iemand bekend is met jhana ervaringen om toch door wijsheid te worden bevrijd en diens taak er op zit. Dit is na te lezen in Majjhima Nikaya 70, dat 7 personen beschrijft.
Siebe
Arjan zegt
Hoi Siebe,
De atta-ditthi is subtiel. het idee ik heb een Boeddha natuur, ik heb bewustzijn, ik ga mijn verlichting uitstellen om andere wezens te redden. In al deze ideeen figureert een ik, mana, en een soort ingenomenheid, lobha. En misvatting moha. Je noemt soortgelijke zaken in je post hieronder denk ik.
De jhana’s zijn als middel inderdaad min of meer onontbeerlijk. Ze vormen geen bedreiging, al worden ze vaak zo aangeduid. Dat zijn de drie eerst bindingen, samyojana.
Ik zal die sutta later eens lezen, bedankt voor je tip.
Siebe zegt
Hallo Arjan,
Ja, atta-ditthi.
Ik heb het uit de sutta’s zo begrepen
Van alle neigingen is de neiging om geest (vaak onbewust) op te vatten als een soort wezentje het allersterkst. Kortom, er is in de geest een zeer hardnekkige en overtuigende perceptie “Ik ben” aanwezig. Een soort subjectieve belichting die vrijwel voortdurend aanwezig is.
Er is dus de zeer opdringende en overtuigende perceptie dat er een soort wezentje is dat hoort, ruikt, voelt, proeft, ziet, leeft, avonturen beleeft, wijs is, etc. Kortgezegd, de perceptie dat geest een wezentje is.
Deze krachtige indruk houdt zelfs niet op te bestaan na stroom-intrede. Het houdt aan tot arhantschap. Maar men geraakt wel minder onder invloed van die perceptie.
Deze sterke krachtige overtuigende perceptie “Ik ben” in de geest, kan teniet worden gedaan door met de ogen van geest te zien dat geest geen wezentjes is, geen persoonlijk zelf. Zolang deze ontmoeting met, of openbaring van, de waarheid, dit zien, dit ontdekken, ontbreekt, overheerst echter de perceptie “Ik ben”, en daarmee ook al de emoties en gedrag die bij die perceptie horen.
De natuur van geest kennen als een wezentje, een persoonlijk zelf, wordt fundamentele onwetendheid genoemd.
De perceptie “Ik ben” houdt dus heel lang stand omdat het zeer hardnekkig is, opgepot via eindeloos veel levens waarin we nooit de natuur van geest direct gezien hebben en/of nooit echt doorgedrongen zijn in deze kwestie.
Het lijkt me dat de Boeddha zijn leerlingen aanspoort vooral door te dringen in de soort wijsheid en directe ervaring die een einde maakt aan de kern van alle begoocheling, de nogal overtuigende perceptie “Ik ben” in de geest.
Siebe,
geinteresseerde leek, dat ben ik:-)
Siebe zegt
Ramo zei: “Dit heeft een sterke overeenkomst met het doel van de non-dualistische spirituele stromingen – zoals Dzogchen in het Tibetaans- Boeddhisme, Zen Boeddhisme, Advaita Vedanta – die streven naar de overstijging van het dualisme van object– subject”.
Volgens mij draaien alle boeddhistische scholen hier wel om, ook theravada. Theravada verwoordt het alleen anders. Het onderwijst dat subject-object dualiteit een illusie is omdat de perceptie van een subjectieve pool in de geest, in de vorm van de notie “Ik ben”, en dit aanzien en ervaren als waar en werkelijk, de neiging/keten tot onwetendheid is. Het is precies wat begoocheling is.
Anders gezegd, de mens heeft aldoor de sterke perceptie in de geest dat er een soort mannetje of vrouwtje is, een Ik, die ziet, ruikt, proeft, voelt, denkt, eet, vrijt, hoort, leeft.
Zodra die notie “Ik ben” er is, (en die is nogal opdringend) is er ook die indruk of perceptie van dualiteit.
De notie “Ik ben” in de geest is bijzonder hardnekkig en houdt volgens de sutta’s langer aan dan de notie “Ik ben dit” (eerste keten, identiteitsvisie). De notie “Ik ben” verdwijnt pas bij arahantschap. Dan wordt namelijk de neiging/keten van onwetendheid verbroken.
Psychologie/therapie is niet bedoeld om deze onwetendheid op te lossen. Het wil mensen een goed leven bezorgen, inzicht geven in neigingen, schema’s, vaste slechte patronen etc. maar beoogt niet patienten te leren dat hun perceptie aangaande
een Ik die lijdt, een Ik die gelukkig is, een Ik die hoort etc. eigenlijk een vertekende perceptie is, vertekend door de zich alsmaar (door kamma, opstapeling) opdringende notie “Ik ben” in de geest.
Waarschijnlijk zou een patient daar ook aanstoot aan kunnen nemen.
Wat boeddhisme dus niet ontkent is dat er een zeer hardnekkige en opdringende perceptie is van “Ik ben” in de geest, maar wat onverlichte mensen niet kennen, of misschien onvoldoende bewust zijn, is dat deze ook volledig kan verdwijnen. Het ontstaat dus voorwaardelijk.
Ergens in een sutta noemt de Boeddha het verdwijnen van die notie “Ik ben” het allerhoogste geluk.
Siebe
(sorry dat ik jullie zo overlaad maar loop nogal over als ik jullie leuke berichten lees. Ik hoop dat jullie het interessant vinden).