Fotograaf en nieuwsspitter Paul Stolk is gisteren in zijn woning in Rotterdam overleden. Paul had al jaren fysieke problemen, met zijn nieren, bloedvaten en zo meer. Een paar maanden geleden bezocht ik mijn oud-collega en we haalden herinneringen op aan ons, ik mag wel zeggen roemrijke verleden als fotograaf, cameraman en journalist. We gingen het hele rijtje af van relaties, collega’s en bekenden. Hoe is het met hem, met haar? De meesten zijn dood, al of niet gestorven in het harnas. We grijnsden wat.
Ik schrijf dit bericht om Paul te herdenken, meer niet. Ik kan niks, alleen maar schrijven. Als ik een beeldhouwer was hakte ik nu steen weg. Paul en ik ontmoetten elkaar in de late jaren zestig. In een Rotterdamse kroeg, daar brachten veel journalisten hun tijd door. We kwamen uit twee verschillende milieus, hij uit een middenstandsgezin, ik uit een arbeidersmilieu. Achter een glas bier werd ons persbureau bedacht: Regio Pers Rotterdam, en die regio moet niet te smal worden geïnterpreteerd. Paul werkte in die tijd in de fotozaak van Eric Dikker in Rijswijk. Maar binnen een jaar konden we beiden al leven uit de inkomsten van RPR. Eric bleef voor ons beschikbaar voor klussen in Den Haag en omstreken.
Het bureau maakte tekst, foto’s en films, ging bij calamiteiten de lucht in om van bovenaf de ramp te overzien. We boden onze producties aan aan kranten in binnen-en buitenland, persbureaus en anderen en waren actief voor een actualiteitenrubriek in Hilversum. RPR had een uitgebreid netwerk van correspondenten en medewerkers, fotografen en tipgevers. We werkten ons met veel plezier suf.
Paul en ik waren in de journalistiek van die tijd bijzonder. We kenden geen autoriteitenvrees en trokken de wijken in om van de mensen daar zelf te horen over hun problemen. Dat was in die tijd, de roerige jaren zestig en zeventig, niet vanzelfsprekend. Veel journalisten verzamelden het nieuws vanachter hun bureau en aan de hand van commentaren van de ambtenarij. Wij werden –op afstand om onze onafhankelijkheid niet te verliezen- partners van de mensen in de wijken van de grote stad. Via ons bureau kregen die mensen een stem.
Het straatwerk bracht ook risico’s met zich mee. Meestal was Paul het slachtoffer. De eerste steen die tijdens rellen werd gegooid was meestal voor hem. We werden bedreigd en gehaat, gekoesterd en geliefd, geaaid en beschoten. In onze auto’s trokken we de wereld in, bereikbaar via de mobilofoon C3722 –Cornelis 3722, zo riep de telefoniste van de PTT ons op.
We waren bij de gijzeling in Wassenaar en in Beilen, het Indonesische consulaat in Amsterdam, de rellen in de Afrikaanderbuurt, bij acties van de vreemdelingendienst van de politie, als ze middenin de nacht illegalen uit hun bed haalden. We zaten met onze filmcamera tussen de hippies tijdens het popfestival Kralingen. We waren bij stakingen en protestacties, bij feesten en treinrampen. We zagen en hoorden mensen sterven, we waren waarnemers van de dood, maar ook van het meestal bruisende leven. Twee fenomenen, zo dicht bij elkaar.
In de donkere kamer –doka- ontwikkelden we onze films en zagen dan soms verschrikkelijke beelden terug die we tijdens het kijken door de cameralens niet hadden opgemerkt.
Gelukkig zijn we geen nieuwsautomaten geworden. We bleven de menselijke maat zien.
Een goed uur geleden hoorde ik op de redactie van het BD dat Paul dood is. En ik voelde me heel alleen. Heel even besloot ik alle journalistieke werk voorgoed te staken. Waar dient dat allemaal voor? Ga genieten van het leven, man, nu het nog kan.
Die wanhoop van het afscheid nemen. Afscheid van je jeugd, het delen, samen. Altijd weer die verbroken banden. Die waardeloze Dood.
Twee jonge gedreven gasten werden ouwe knarren. En toen bleef er nog maar een over.