Het is herfst op het kussen. Kaal, stakerig en er waait een kil windje. Wat doe ik hier? vraag ik me af als ik de zendo inloop.
Ik sta tegenover de mooiste boeddha ooit. Daar staat ‘ie, te shinen, gewoon in de Amsterdamse zendo. Gezicht ondoorgrondelijk, het begin van een glimlach, de ogen geloken, schouders ontspannen, rug recht, de handen vormen een mooi ovaaltje. Waar ben je?, vraag ik. Geen antwoord. Natuurlijk niet.
Ik zit tegenover mijn leraar. Zijn gezicht ondoorgrondelijk, het begin van een glimlach, de ogen helder, schouders ontspannen, rug recht, twee handen om de stok. ‘Wat is dat, de boeddha, de dharma?, vraag ik. Mijn beoefening, wat is dat? Het loopt weg als water tussen mijn handen.’ Een zachte glimlach. ‘Je wist dat dit zou gebeuren en je weet dat het noodzakelijk is.’ Ja, het is noodzakelijk. Dit pijnlijke loslaten van wat ik allemaal dacht en veronderstelde en voelde over de boeddha en de dharma en mijn dierbare dierbare beoefening die me verlaten heeft. Ik ben bezig aan wat mijn vriendin Marloes Lasker in haar nieuwste boek ‘Ik ken je niet, mijn gelijke’, een noodgewongen omweg noemt. Ze schrijft : `Iets anders in mij doet het eigenlijke werk. Het juweel dat je zo vol verlangen zoekt, blijkt je eigen leven en dood. Het mystieke pad, het wonder van de noodgedwongen omweg.` En zo is het. Een noodgedwongen omweg, door duister, onontgonnen gebied.
Ik sta tegenover de boeddha. Wie ben je? vraag ik. Ik ben de boeddha, zegt de boeddha. Wie ben ik? vraag ik. Jij bent de boeddha, zegt de boeddha. Buigen. De knieën op de mat, dan het voorhoofd, handen naast mijn hoofd, de handpalmen omhoog. Ik voel de voetzolen van de boeddha op mijn handen en til hem langzaam omhoog. Mijn verstand te boven.