In ons gastenhuisje bieden we regelmatig onderdak aan fietsers. Vaak zijn die al maanden onderweg en bijna altijd ontstaan er fijne gesprekken en nieuwe vriendschappen. Van één van de fietsers kreeg ik een mooie vraag, en daarmee had ik meteen een onderwerp voor een nieuwe blog.
Wat betekent delen/gul zijn? Waar ligt de grens, wanneer is ‘geven en nemen’ in balans? En hoe kan je leren om guller te zijn (en minder berekenend)? Jullie zijn al zo gul dus misschien geen issue, maar ik vind het fascinerend hoe vanzelf mensen hier alles willen delen en hoe minder vanzelf het bij mezelf gaat terwijl ik waarschijnlijk ‘financieel’ over het algemene rijker ben (pijnlijk gevoel).
Het is eigenlijk niet zo heel ingewikkeld met dat geven en delen. Hier in Thailand merken we vaak dat mensen nog steeds opgroeien met de boeddhistische leefregel dat, als je iets goeds doet voor een ander, dat je dan iets goeds doet voor jezelf, voor je eigen karma. Daar wordt hier misschien niet eens zo diep over nagedacht, dat is ‘gewoon’ een gegeven. Generaliserend zullen Thaise mensen makkelijker iets van hun ouders of andere leraren aannemen, waar in het westen vaker het ‘ik maak zelf wel uit wat ik daarvan vind’ overheerst. Daarnaast zien we hier, in vergelijking met in ‘het westen’ nog veel schaarste of armoede. Dat maakt dat veel Thaise mensen nog weten hoe het aanvoelt iets niet te hebben wat een ander wél heeft.
Voor een aantal van ons westerlingen is het nadenken over dit soort vragen vanzelfsprekender geworden. Omdat wij op een andere manier met deze thema’s geconfronteerd worden. Wij staan immers aan de andere kant van de white privilege lijn. En dat voelt niet altijd lekker. We zouden eraan willen ontsnappen, en ervaren dan dat dat uiteindelijk niet echt kan. We zijn wit. We zijn privileged. Maar we kunnen wel iets doen. In actie komen in overeenstemming met wat ons hart ons ingeeft.
Geven en delen doe je met je hart en je hoofd. In die volgorde. Geven of delen, en ontvangen of nemen, het gaat altijd om energiestromen, in welke vorm dan ook.
Stel je een situatie voor waarin je jezelf voor de keuze stelt om iets te geven of delen, of niet. Eerst is er dat gevoel. De compassie, het mededogen, de interesse in die ander. Dat gevoel komt uit de bron, uit wie je in je diepste wezen bent. Daar is nooit iets mis mee. Daar kán niets mis mee zijn, omdát het van de bron komt. Je zou iets willen geven of delen, gewoon, omdat de ander iets nodig heeft wat jij wél hebt, en de ander niet. Of waarvan jij teveel hebt en de ander te weinig. Kennis, geld, voedsel, onderdak, plezier, het maakt niet uit wat. Je loopt warm voor het idee dat je iets te geven of delen hébt. Daar word je blij van. Toch? Dat moet wel, want anders had je me deze vraag niet op deze manier gesteld.
Vervolgens komt je hoofd. Daar hoef je niets voor te doen, ook dat hoofd komt vanzelf. De vragen. ‘Hou ik dan wel genoeg over voor mezelf’, ‘Wat als in de toekomst blijkt dat ik het harder nodig heb dan die ander nu?’, ‘Heeft die ander het wel écht nodig?’, ‘Als ik dit nu geef, kan ik de komende maand de huur dan nog wel betalen?’, etcetera, etcetera.
Dat hoofd is enerzijds je maatje. Dat je in staat stelt VERSTANDig te zijn. Dat hoofd geeft goede adviezen, op basis van wat je tot dan toe leerde, je innerlijke overtuigingen.
Maar dat hoofd maakt je ook bang. En onzeker, achterdochtig, egocentrisch, hebzuchtig. Ook die gedachten, en vervolgens gevoelens, komen uit weer andere innerlijke overtuigingen voort.
De clou zit hem in het observeren van al die gedachten, en het ontdekken welke gedachten voortkomen uit liefde, en welke uit angst. De eerste categorie, de gedachten geboren uit liefde, is niet zo moeilijk te definiëren. Dat zijn de gedachten waar je blij van wordt, waar je hart van opspringt, die je een goed gevoel geven over jezelf en de wereld, die je stimuleren je passie te volgen. Die dat spontane verlangen oproepen een ander te willen helpen, te willen geven, delen. Die maken dat je weet dat jij en die ander dezelfde verlangens en behoeften hebben. Maar ook: Die je die liefdevolle reminders geven: “smaakt mijn fancy koffie net zo lekker wanneer ik kort tevoren de andere kant opkeek toen die sjofele man in de brandende zon zijn fruit te koop aanbood?”
De tweede categorie, de angst, is misschien iets lastiger, omdat angst die twee kanten heeft. De beschermende, ondersteunende kant, (misschien moeten we die ’terughoudendheid’, in plaats van ‘angst’ noemen) en de beperkende kant. Vooral de beperkende gedachten zijn interessant om te observeren. Waar komen ze vandaan, horen ze bij wie jij in wezen bent, of zijn het de angsten van je ouders, voorouders misschien, leraren en vrienden, die in jouw systeem zijn opgeslagen? Gedachten die aanvankelijk beschermend en verstandig waren, maar je nu, op basis van voortschrijdend eigen inzicht en volwassenheid, niet langer dienen? Gedachten die je nu juist beperken in wat je het liefst zou doen? Gedachten die je zonder geldige reden, té bang of té voorzichtig maken? Die je ervan weerhouden te vertrouwen op je eigen beoordelingsvermogen, op het weten dat de bron, die jij in wezen bent, je altijd voedt met wat je nodig hebt?
Want wat áls je nou eens wat tekort komt om je huur te betalen? Dan is er die vriend die even wat voorschiet. Wat als je jouw maaltijd een hongerig kind toegeschoven hebt? Dan is er die vrouw, die je een rijpe mango toestopt. Wat je zaait zult je oogsten.
Het onderzoeken en voeden van dat vertrouwen, daarin zit het antwoord op je vraag. Dan word je gaandeweg blijer en gelukkiger van geven en delen waar je dat redelijkerwijs kunt. Zonder jezelf tekort te doen, materieel, financieel of energetisch, zonder voorwaarden of voorbehoud, zonder omkijken of spijt. Met altijd de juiste intentie, en vanuit liefde en compassie, voor jezelf zowel als voor de ander. Dan voel je en straal je uit: Ik leef mijn waarheid.
Ujukarin zegt
Helemaal mee eens, herken ik van de perioden (binnenkort weer) dat ik in Sri Lanka en India onder de locals leef.
Eén belangrijk element in jullie verhaal behoeft misschien nog wat meer aandacht: dit hele geven-en-nemen werkt het beste als je zelf Rust Eenvoud en Tevredenheid probeert te beoefenen (de 3e leefregel/Kusala Kamma). Dan zijn je ‘behoeften’ niet zo zwart wit en onveranderbaar als je dacht, en ben je tevreden met het minimum haalbare als het even nodig is.
Werkt ook prima voor leven in Europa!
Met gevouwen handen,
Mieke Kupers zegt
Dank voor je reactie!
Er komt vast nog een vervolg op dit stukje, waarin allerlei deel-aspecten nog aan de orde kunnen komen. Dus dank voor je tip!
Hartegroet,
Mieke.