Was ik maar een Science-Fiction-auteur. Ik zou het wel weten. Ik ging een planeet met een ideale samenleving bedenken!
Uiteraard staat die dan tegenover een andere planeet waar de bewoners elkaar èn de planeet te gronde richten. De laatste idealisten vluchten per red-raket naar die ideale planeet. Geen oorlogen meer, iedereen zorgt goed voor iedereen en voor de planeet. OK, allemaal uit de duim gezogen, maar fictie kan heel reëel zijn en zelfs een beetje hoop geven.
Science Fiction (SF) lees ik met de antropologenbril op mijn neus. Wat ‘wetenschappelijke fictie’ genoemd wordt, is eigenlijk één groot cultureel laboratorium, Culture Fiction, CF. Omdat het over de toekomst gaat, hebben de auteurs de vrije hand om onbeperkt en naar eigen voorkeur culturen en samenlevingen te ontwerpen, zowel perfecte als verrotte.
Eigenlijk zijn de auteurs antropologen die veldwerk doen in een cultuur die ze zelf bedenken. Ingebouwd in hun verhalen zit een veldwerkverslag dat vanuit de antropologie heel plausibel kan overkomen.
Eén van mijn favoriete auteurs is Ursula K. Le Guin (1929-2018). Bijzonder aan haar is dat ze de dochter was van een bekende Amerikaanse antropoloog, Alfred Kroeber (1876-1960). Aan Le Guins boeken kun je merken dat ze de antropologische blik van huis uit heeft meegekregen.
SF/CF houdt ons een spiegel voor. Onwillekeurig – of juist welbewust – ga je vergelijken met onze eigen samenleving en met het wereldnieuws, inbegrepen de tegengestelde ideologieën die onze politieke actualiteit aansturen. Eigenlijk spelen deze auteurs met ideologische scenario’s en met machtsprocessen, per planeet weer andere. De boodschap is: ‘zo zou het ook kunnen gaan, denk daar maar eens over na, speel met alternatieven’.
Helaas hebben wij geen reserve-planeet.