‘Een klein gaatje in het trommelvlies geneest in ongeveer twee maanden. Maar dit is geen klein gaatje…’
De oorarts haalde de kijker weer uit mijn oor, pakte z’n iPad en tekende op het schermpje eerst een grote cirkel en toen daarbinnen een kleinere die hij met een paar snelle strepen arceerde. ‘Dat is het gat,’ zei hij, terwijl hij met het dunne stylus pennetje op de kleinste cirkel wees. Een flink gat inderdaad, ongeveer een vijfde van het trommelvlies was weg. ‘Gelukkig dat ik er toch maar mee naar de dokter gegaan ben,’ dacht ik. Want ik liep er nu al een dag of vier mee rond.
We waren bezig geweest om een enorme stapel oude bamboe die ergens midden op het terrein lag op te ruimen. Die stapel lag er al een hele tijd en de meeste bamboe was inmiddels behoorlijk verrot. We konden er dan ook niet veel anders meer mee doen dan het de berg achter Sogenji op sjouwen en het daar in het bos – ergens uit het zicht – verder te laten vergaan.
Makkelijker gezegd dan gedaan overigens, want dit waren bepaald niet van die dunne stokjes die je bij het tuincentrum koopt. Dit was echte bamboe: meer dan vijftien meter lang en aan de onderkant zo’n tien tot vijftien centimeter in doorsnede. Omdat het paadje dat de berg op liep smal en steil was, moesten we ze daarom eerst in tweeën zagen.
Om een beetje op te schieten probeerde ik de bamboe in plaats van door te zagen – wat erg veel tijd kostte – gewoon door te breken. Omdat veel van de bamboe al half vergaan was, gaf die zich met een beetje extra kracht al snel gewonnen. Maar op een gegeven moment stuitte ik er op eentje die wel wilde buigen, maar niet wilde barsten. Ik liet me natuurlijk niet kisten, ging er bovenop staan, pakte ‘m met beide handen halverwege de top vast en gooide al m’n gewicht in de strijd; en met een keiharde knal brak ik ‘m in tweeën. Maar daarbij kwam er zoveel kracht vrij dat de bovenste helft van de bamboe met een enorme klap tegen mijn hoofd zwiepte, precies op m’n rechteroor.
Even werd ik heel duizelig en misselijk. Ik moest gaan zitten om van de klap bij te komen. In mijn oor een lawaai alsof ik recht onder waterval stond; en het voelde warm – alsof het vol liep met bloed. Moest ik niet naar de zendo gaan om even te gaan liggen? Maar ja, dacht ik, zen is toch ook: doorgaan, óók als het moeilijk is. Bovendien stroomde er toch geen bloed uit mijn oor en na een paar minuten ging het wel weer. Dus ben ik die ochtend zeker nog een keer of tien de heuvel opgelopen. De volgende dag voelde ik me alweer veel beter, en daarom besteedde ik er verder niet teveel aandacht aan. Ik had nog wel een flinke ruis in m’n oor, dat wel. En ook na een dag of vier hoorde ik er nog erg slecht mee.
– ‘Maar hoe lang duurt het dan voordat een groot gat weer dicht is?’ vroeg ik. – ‘Bij een klein gaatje duurt dat ongeveer twee maanden, maar dit is geen klein gaatje…’ zei de dokter nogmaals.
Waarschijnlijk de Japanse manier om te zeggen dat hij het niet goed wist. Gewoon zeggen ‘dat is afwachten’ was blijkbaar not done in Japan. Maar goed, ik was al lang blij dat deze dokter behoorlijk goed Engels sprak, zeker voor een Japanner. En als hij niet op een bepaald woord kon komen, dan pakte hij gewoon zijn iPad – Google Translate – om het op te zoeken: komaku betekende dus ’trommelvlies’.
– ‘Misschien moet het geopereerd worden,’ ging hij verder. ‘Ik verwacht het niet, maar misschien wel, als het niet vanzelf geneest.’
Ai, natuurlijk niet echt leuk om het woord ‘operatie’ te horen. Ongetwijfeld een hele hoop gedoe rond zo’n opname, alleen al met verzekeringen en zo. Als ik al niet zou moeten besluiten om daarvoor terug naar Nederland te gaan… echt wel het laatste waarop ik zat te wachten. Maar tegelijkertijd maakte ik me er ook niet echt druk om. Sterker nog: vlak nadat die bamboe tegen mijn hoofd geklapt was en ik nog duizelend op de grond zat, was zo’n beetje het eerste wat bij me opkwam: ‘ach, dit komt wel goed.’
Helemaal vlekkeloos is Google Translate overigens nog niet. Toen ik – met een recept voor oordruppels en antibiotica in de hand – weer op het punt stond om naar buiten te lopen, wenkte de dokter me terug. Just a moment… Hij typte in het Japans iets op z’n iPad en liet me vervolgens het beeldscherm lezen. Er stond: You must not bite your nose.
– ‘I must not BITE my nose?‘ vroeg ik.
– ‘Ah, I think it is: you must not BLOW your nose,’ antwoordde hij.
– ‘… but biting is OK then?’
– ‘Yes, you can bite your nose any time, no problem…’
Wordt vervolgd…
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
(c) 2013 Bertjan Oosterbeek