‘Bij het kraaien van den haan, heb ik het water kokend staan’
Slogan die de waterstokers vroeger gebruikten om aan te geven dat men al vroeg terecht kon om warm water af te komen halen. Rotterdam telde aan het begin van de 20e eeuw honderden waterstokers, vooral in arbeiderswijken waren de mensen voor warm water afhankelijk van de waterstoker. Zo lees ik in de wekelijkse Scheurmail.
Vroeger was maandag wasdag. Het is nu niet meer voor te stellen met de moderne apparatuur, wasmachines en wasmiddelen, maar om dan het water voor de was in een grote ketel warm te krijgen was de hulp van de waterstoker nodig.
Ik woonde in mijn vroege jeugd in de Hildegardisstraat in Rotterdam-Noord en om de hoek, in een andere straat, zat een kruidenierszaak die ook waterstoker was. In de winkel stond een grote, geïsoleerde hoge ketel, met onderin een grote kraan waar het kokend hete water uit kwam. Je kon bij de waterstoker een emmer heet water kopen. In alle vroegte, nog voor de school begon, liep ik met mijn moeder met een emmer naar de waterstoker. Het was een hele bedoening om met die volle emmer in de keuken te geraken, een loop door de straat en twee trappen op. Eigenlijk was het ook levensgevaarlijk.
Het water werd overgegoten in de grote ketel, een zakje blauw erbij, met een houten stamper werd het water in de was geperst, en de wekelijkse was kon beginnen. Vaak was het nodig om nog een paar keer op de maandagmorgen naar de waterstoker te gaan. We hadden een groot gezin. Later hadden mijn ouders een houten wastobbe met een wringer eraan. Maar de waterstoker bleef toen nog onze leverancier. In de keuken was slechts één gaspitje.
Moedig voorwaarts!