In het volkomen verwaarloosde huis in de tsaar Peter de Grotestraat in een klein dorp woonde Carla, volgens haar buren een zeer excentrieke oude vrouw. Zowel ‘s winters als ‘s zomers liep ze in dezelfde dikke oude jas, hoofddoek om en grote kaplaarzen aan. Vijf huizen verderop woonde haar broer Hans. Hij had daar ooit een winkeltje, was olieboer. Verkocht ook snoep die naar olie smaakte. Hij had lang grijs haar, altijd een dikke jopper aan, ook in de zomer, en liep op klompen.
Carla en Hans woonden langer in dat naoorlogse straatje dan de buren, een fotograaf, een muzikant, een journalist, een ondernemend jong stel, avontuurlijk ingesteld, een voormalige prostituee, een kunstenares, een wat ouder stel met een tweede huis in het buitenland.
De volgens buren zonderlingen werden geboren in het nabijgelegen dorp Wittenburg dat door de oprukkende industrie is weggevaagd en kwamen daarop in de straat van de tsaar terecht waar ze hun eigen leven leidden. Ze waren nieuwkomers in die straat, die buurt. Later kwamen de buren als nieuwe nieuwkomers.
Het huidige buurtje vond broer en zus excentriek, giste naar achtergronden, vulde in wat er gezien werd, de dikke oude jas, de olieboer die ooit snoep verkocht. Perceptie speelde een grote rol in dat benoemen, het niet-weten. De geest vulde in wat de ogen zagen of wat het kon zijn. Vermoedens werden aan elkaar gesmeed. Broer en zus gevangen in een niet door hen zelf verteld verhaal. De Boeddha zegt dat alles voorkomt uit onze gedachten, ook hoe wij anderen beoordelen. Daar in die tsaar Peter de Grotestraat.
We weten niet hoe broer en zus naar de nieuwkomers keken, wat hun perceptie was. Of ze zich bedreigd voelden door de buurt. Eenzaam. Ze wilden volgens de nieuwe buren ook met niemand contact, waren vaak verbaal agressief als door buren werd gevraagd of er eventueel boodschappen gehaald moesten worden of anderszins. Daarna werden ze met rust gelaten.
Vermoedens, hele en halve waarheden kleurden het beeld over broer en zus. Ze schenen een afschuwelijke jeugd gehad te hebben. Er waren nog meer broers en zusters. Nooit getrouwd geweest, geen kinderen, geen huisdieren. Carla liep een paar keer per dag naar het huis van haar broer. Buren hoorden dat in dat huis geen sanitair was, dat Hans zijn behoefte in de verschillende kamers op de vloer deed. Het is best een groot huis.
Beide huizen staan leeg, broer en zus zijn kort na elkaar in dezelfde week overleden. Dat is een feit, geen gerucht. Je bent niet een beetje dood.
In een van de leegstaande huizen met de overwoekerde tuin, nauwelijks zichtbaar vanaf de straat, leek het sinds enige tijd te spoken. Er kwam geregeld ‘s nachts rook uit de schoorsteen, terwijl er geen houtkachel is en gas en elektra zijn afgesloten. Buren hoorden geschuifel, zagen lichtflitsen, vroegen zich af wat er aan de hand was. Op een nacht om half twee belden ze de politie toen ze weer flitsen in de woning zagen. De agenten verwijderden een familielid van Carla en Hans.
Het verhaal doet thans de ronde dat broer en zus bepaald niet onbemiddeld waren en het familielid voornamelijk ‘s nachts op zoek was met zijn flitsende zaklantaarn naar verstopt geld.
Ook na hun dood zijn broer en zus onderwerp van perceptie op basis van niet-weten.
Moedig voorwaarts!