Je zou het niet zeggen als je me ziet of spreekt, ik zie er uit als een gewone man, maar ik heb als klein kind een spirituele ervaring gehad die ik mijn leven lang koester. Namelijk een bijna-BDE-ervaring.
Het zit zo: op Terbregge, toentertijd een agrarisch gebied buiten Rotterdam, had mijn vader een enorm stuk grond, de Tuin genoemd. Er stonden fruitbomen, bes-struiken, bedden met sla, andijvie, peentjes en kroten, noem maar op. Het hele jaar groeide dat spul. Gelukkig had mijn vader zes kinderen die altijd mee moesten naar de Tuin, waarop ook een houten huisje stond, wij waren zijn slaven die in de loop der tijd duizenden kroppen sla en andijvie plukten, honderden kilo’s peren en pruimen, het was zo veel dat mijn vader bijna alles weggaf. Een voedselbank zou er nu voor een jaar genoeg aan hebben.
Het was een half uurtje lopen naar de Tuin vanuit Rotterdam-Noord, op de plek tussen de twee molens aan de overkant, aan de Boezem, moesten we een dijk oplopen waarnaast een diepe sloot. Op de plek waar onze Tuin lag was een niet zo’n brede plank over de sloot. Een soort bruggetje, zeg maar.
Mijn broertje van een jaar of drie, vier, en ik een jaar of vijf, zes, liepen over de loopplank, mijn moeder was in het houten huisje. Mijn broertje viel in de sloot, pakte mijn benen, en ik viel ook in de sloot. Het was heerlijk rustig onder water, niks te horen, het was groenig en er dreef kroos. Deze spirituele rust werd verstoord door mijn moeder die iets had gemerkt van de tewaterlating, de dijk opklom en ons uit het water trok. We kregen een paar klappen, dat was zo in die tijd, en daarna een kopje thee en konden we ons in het huisje drogen.
Dus ik ben geen gewoon mens maar een bijna-bijna-dood-ervaarder. Ik kan wel zeggen dat het bijna-verdrinken en de redding mij een gevoel gaf onkwetsbaar te zijn in het leven.
Na de dood van mijn moeder moet ik mezelf redden uit hachelijke situaties. Zo lag ik twee jaar geleden hier laat op de avond op de omloop van het gebouw buiten een half uur in de regen en vorst, na uitgegleden te zijn en me door de gladheid niet meer op kon richten. Een paar maanden geleden viel ik op een hotelterras met mijn stoel om – een poot stond in de aarde, en kwam met het voorhoofd in aanraking met doornenplanten die mij vastgrepen en verhinderden mij op te richten. En ik wil ook het platrijden door een scootmobiel in een filiaal van Appie op 29/12/21 memoreren, waardoor ik iets platter ben dan gewoonlijk. Mijn vriendin, de kleindochter van zeevisser Thijmen vroeg laatst aan mij: ‘Joop, ben je afgevallen?’
Moedig voorwaarts!