Gisteren schreef ik in mijn column over beroepsjournalisten en de zogeheten ‘burgerjournalisten’, de waarnemers. Beroepsjournalisten zijn overigens ook gewone burgers. Burgemeester Aboutaleb van Rotterdam wil met een noodwet burgerjournalisten, die hij opruiers noemt, uitlokkers, die tijdens acties hun beelden razendsnel verspreiden zodat anderen naar de rellen worden gelokt, het direct verslaan en uitzenden van de gebeurtenissen verbieden. Hij schuift artikel 7 van de Grondwet terzijde. Ik schreef daarover.
In 2017 verscheen het rapport Een dreigend klimaat van oud-ombudsman Alex Brenninkmeijer over bedreigingen van Nederlandse journalisten. Gemaakt in opdracht van onder meer de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Het was toen al geen pretje om beroepsjournalist te zijn. Bedreigingen waren aan de orde van de dag, journalisten vertelden daarover, ze durfden sommige plekken niet meer te bezoeken of hun naam onder een artikel te zetten. Ook werden ze fysiek bedreigd.
Wie waren nou de daders? In het rapport is dat te lezen: Gewone burgers, jongeren, buurtbewoners, criminelen, familie van verdachten. En de overheid. Zo schreef Brenninkmeijer. Uit het rapport: ‘Een in het oog springende categorie vormen de bedreigingen van hogerhand, van mensen met een gezagspositie binnen de overheid en de politiek. Dat komt ook in Nederland voor, zoals blijkt uit de volgende opmerkingen uit de enquête:
„Een ministerie maakte aan alle betrokken partijen duidelijk dat ik het WOB-verzoek had ingediend, waardoor niemand mij meer te woord wilde staan.‟
„Uit het circuit van de overheid: die dreigde „stappen te ondernemen‟ als een bepaalde publicatie toch zou verschijnen. Persvoorlichting bijvoorbeeld.‟
„”Je mag hier geen foto’s van maken”, “We willen niet dat je dit online zet”, “Ga weg.” Of de politie dreigt ons in een „persvak‟ om de hoek te zetten als we de agenten herkenbaar op de foto zetten (en dan heb ik het niet over geheimagenten of AT’ers). Of we worden op onwerkbare afstand gezet, omdat een agent vindt dat de persfotograaf voor onrust zorgt bij omstanders of slachtoffers.‟
Maar het kan nog veel erger. Ik ben enkele decennia als beroepsjournalist van professie misdaadverslaggever geweest. Had te maken met zware criminelen, politie, rechters, Openbaar Ministerie, advocaten en andere opsporingsdiensten, zoals FIOD en sociale recherche. BVD ook, politieke recherche. Niet de beroepscriminelen waren mijn vijanden, maar wel sommige politiemensen, meestal leidinggevenden en sommige officieren van justitie. Ze wilden mij op allerlei manieren het werken onmogelijk maken. De boodschapper monddood maken.
Om mij uit te schakelen had een rechercheur het voornemen om hard drugs in mijn auto te verstoppen, hetgeen uitlekte en ik via een advocaat zijn plannen bekend maakte. De man is toen overgeplaatst. Ik werd als jonge journalist benaderd door een inlichtingendienst met de vraag of ik aan hen wilde rapporteren over mijn contacten, ook politieke activisten. Toen ik dat weigerde werd tijdens bijeenkomsten van activisten door duidelijk herkenbare agenten van die dienst luidop gezegd ‘dat ze niet hoefden te schrijven omdat ze de informatie wel van Hoek kregen’.
In opdracht van een politiechef werd zonder dat ik dat wist een klein politieteam gevormd dat mijn werkwijze en contacten in beeld van (de politie) moest brengen. Mijn contacten werden door de politie ondervraagd om mijn werkwijze in diskrediet te brengen en mij uit te schakelen. Ik deed dat werk toen met een collega misdaadverslaggever. Op een dag werd hij uitgenodigd om naar het kantoor van een openbare aanklager te komen, die hem foto’s van mij en mijn collega toonde. De aanklager zei nadrukkelijk dat het politieonderzoek niet tegen mijn collega was gericht, om zo verdeeldheid tussen ons te veroorzaken.
Het politieteam keerde na enkele weken onderzoek met lege handen huiswaarts en moest erkennen niks laakbaars in mijn werkwijze te hebben gevonden. In andere gevallen werd mijn telefoon getapt, ook door opsporingsdiensten, op één en dezelfde nacht werd er ingebroken in de auto van mijn collega en van mij, nadat we ’s middags over de telefoon gerept hadden van bezwarende documenten tegen opsporingsdiensten. Mijn collega liet vaak documenten, opschrijfboekjes en zo in zijn auto liggen. Maar die documenten lagen die nacht niet in de auto’s. De modi operandi van de inbraken was identiek. Er waren geen gewone dieven aan het werk geweest, er was niets gestolen.
Ik ben een tijdje namens de journalistenvakbond lid geweest van een ministerieel team van Justitie, PJP heette dat, politie, justitie, pers. We voorzagen de minister van adviezen om ook de rechtsbescherming van journalisten ter hand te nemen. Ze verdwenen allemaal in het ronde archief.
Zelfs in mijn positie als hoofdredacteur van het Boeddhistisch Dagblad, onschuldiger kan toch niet, had ik het flink aan de stok met persvoorlichters van het ministerie van Justitie. Op de meest onschuldige vragen kreeg ik geen antwoord of werd er naar en afwijzend op gereageerd. Dat liep zo hoog op dat ik dreigde mijn vragen rechtstreeks aan de minister te stellen. Maar zelfs dat hielp niet. Journalisten maken dan gebruik van een U-bocht constructie, ze leggen hun vragen voor aan Kamerleden die ze dan weer stellen aan de minister.
Ja, ik heb ervaring met vijanden van de pers,- de overheid. En ik heb het mentaal en fysiek overleefd door politiemensen die wel mijn werk waardeerden. En mij beschermden.
Moedig voorwaarts!
BIJSLUITER: het lezen van deze columns kan leiden tot groot geestelijk ongemak, woedeaanvallen, depressies, onbeheerst gedrag, angstaanvallen, maagzuur, zweten, ongeloof, twijfel aan eenieder, straatvrees, lange tenen en het geloof in het eigen gelijk. Bij de lezers. Scheldpartijen en een onbedwingbare drang om te reageren zijn waargenomen. Sommigen willen mij corrigeren. Of bedanken. Of prijzen. De drang om in verzet te komen is waargenomen, het abonnement op te zeggen. Sommigen besluiten de krant niet meer te lezen, of te boycotten. Er kwaad over te spreken. Te janken of te vloeken. De straat op te gaan om te demonstreren maar niet weten waartegen. Het boeddhisme de rug toe te keren. Of aan de drugs te gaan. En zo gaat het maar door.