Een vriendin schreef mij laatst hoe haar moeder haar hele leven lang aardappelen schilde boven een zinken bak. De bak staat nu op het graf van haar moeder, gevuld met bollen die gaan bloeien. Alles komt, alles gaat, maar ook weer niet.
Toen ik een klein kind was in een arbeiderswoning in het Oude Noorden van Rotterdam, zette mijn moeder elke vrijdagavond een zinken teil klaar in de piepkleine keuken, met gladde groen geschilderde muren waar de vochtdampen aan bleven hangen. Op een gaspitje kookte ze water in grote emmers, goot dat in de teil, herhaalde dat een paar keer, deed er koud water bij en zo konden de drie jongste kinderen, onder wie ik, in bad, weliswaar in hetzelfde water. We werden gewassen met Sunlightzeep, een nogal agressief goedje. Onze haren werden dan ook gewassen, met poedershampoo. Om te voorkomen dat onze ogen geïrriteerd zouden raken, moesten we onze onderbroek voor de ogen houden. Zo gingen we een keer per week fris het bed in, we roken dan ook zo heerlijk.
Een paar straten verderop was een openbaar badhuis, maar daar hadden we geen geld voor. Soms zie je ze nog wel eens, die teilen. Meestal in tuinen.
Als we niet in bad gingen, hing de teil aan een haak aan een muur van de veranda waar ook muizen speelden.
Tegenwoordig slik ik zink, goed voor botten, spieren en ogen, zeggen ze. M’n shampoo komt uit een flesje. Ik kan elke dag de warme douche aanzetten. Maar ik ruik dan nooit zo nostalgisch als toen, in die kleine keuken.
Moedig voorwaarts!
Joost zegt
Het was toch die sunlight zeep, ik ken de geur wij hadden het vroeger ook.
Jaap zegt
Mijn moeder had het over “sullig” zeep en het water werd in de bijkeuken op een petroleum pitje heet gemaakt, dat duurde wel even voordat die emmer met water heet was. Schijnbaar was petroleum goedkoper toen?
Joop Ha Hoek zegt
Bij ons was er niet altijd gas, de arbeiders moesten penningen in de gasmeter stoppen om geleverd te krijgen. Geen geld, geen gas. Petrolie was goedkoper, vermoed ik. En ook gezelliger, tenminste, als de boel niet in de fik vloog.