Als eeuwige thuiswerker moet ik bekennen dat ik niet altijd de kledingvoorschriften, als die al bestaan voor thuiswerkers, naleef. Het kan zijn dat ik een shirt iets langer draag dan als ik in de buitenruimte zou zijn. Zonder dat het gaat stinken. Ik smokkel weleens een halve dag. Als er een kledingvoorschriftencontroleur hier binnen zou stappen, zeg maar een kledingboa, zou die een aangeklede man zien maar mij zomaar op de bon kunnen slingeren omdat ik geen sokken draag en het behalve vandaag en de komende dagen, buiten fris genoeg is om sokken te dragen. Ik ben onaangepast. Mogelijk een verwarde?
Al jaren leef ik zonder sok, in het begin vanaf maart tot oktober, nu het hele jaar door. Ook in de winter als mensen liever binnen blijven. De kans dat tenen afvriezen is uitermate klein in dit zeeklimaat. In het voorjaar heb ik 35 paar sokken, maat 46, op een metalen bankje in de centrale hal van het Kloosterbunkergebouw gelegd. Zeg maar de voedselbank voor de middenklasse. De Burlingtons, in een papieren tasje met daarop de tekst: Sokken, waren binnen enkele uren weg. Het bevoorraden van de voedselbank hier is altijd weer een gok. Soms blijven goederen wel een paar dagen liggen. Zie ik wel dat de verpakking iets is geopend.
Af en toe zit er een mens op het bankje, maar ik neem aan dat de familie daar geen afstand van heeft gedaan. Ik vraag het ook nooit.
U zult zich afvragen: waarom schrijft de Gemoedelijke Reus dit? Dat komt omdat ik in het journalistenvakblad deze week een column las waarin thuiswerkers werd opgeroepen niet de hele dag in een ochtendjas achter de PC te gaan zitten met de idee: ze zien me toch lekker niet. Regelmaat is goed voor de mens, reinheid ook. Voor je het weet sluipt de ochtendjashouding door in je werk en vraagt je baas zich af, is dit mijn werknemer Piet nog wel of heeft hij zijn werkzaamheden uitbesteed? Dus een uurtje ochtendjas is wel het maximum.
Gisteren stond ik met een mondmasker voor en een fles ontsmettende gel in de hand in de lift, op anderhalve meter afstand van een postbezorger. Die liftcabines zijn zo lang om dode en gekiste mensen in te vervoeren. Dus ook uitermate geschikt voor levende die afstand van elkaar moeten houden. Ik ken de postbezorger goed omdat hij tot wel 3 keer per week een pakje bij mij bezorgt, meestal mondmaskers en ontsmettende gel. Hij belt ook twee keer aan, a postman always rings twice.
Gisteren bezorgde hij twee draagbare UV-lampen om deurklinken, telefoons, toetsenborden en verder alles wat je beetpakt en tot de coronadood kan leiden te reinigen. Nooit de huid mee ontsmetten, staat op de verpakking. Of op de ogen richten. Ze werken op twee AAA batterijen maar kunnen ook aangesloten worden op een usb aansluiting.
De Kloosterbunker is erg groot maar er dreigt nu toch een capaciteitsprobleem. Overal liggen pakjes. Vandaag heb ik weer flessen ontsmettende gel besteld met 85 procent alcohol. De andere gel vertrouw ik niet meer omdat de letters op het etiket zo klein zijn dat ik niet kan lezen hoeveel procent alcohol er in zit. En het vergrootglas is pleite. Ik heb me voorgenomen dat dit de laatste bestelling is, je kunt het ook te gek maken in het leven.
Ik sta dus in de lift met de postbode, hij heeft wel tien pakjes aan zijn voeten liggen. Is het pakjesavond, vraag ik in een poging lollig te doen. De postbode, een jonge man, lacht. Ik praat met hem. ‘Ik zag op de tv een docu waarin werd gemeld dat jullie onderbetaald worden en te veel uren moeten maken.’ Ik kijk ernstig, als een vakbondsman die naar nieuws komt brengen. ‘Ja, zegt de postman, ‘het is wel hard werken, in een uur wel 20 keer in en uit de wagen, flatgebouwen in, maar aan het eind van de maand ben ik blij. Ik verdien goed.’ Hij straalt.
Zelf ervaar ik ook diepe blijdschap, ben blij met dit gesprek dat door mij zo negatief en niet open begonnen is zo gelukkig eindigt. ‘Tot het volgende pakje maar weer’, zeg ik. ‘Ja dag hoor.’
Moedig voorwaarts!