Hoe heeft dit eigenlijk zover kunnen komen? Die vraag stel ik mezelf tegenwoordig wel vaker.
Ik sta voor de spiegel (altijd leerzaam) en stel mezelf die vraag nadat ik de rimpels, kraaienpootjes, huidoneffenheden, grove poriën, hangwangen, grijze haren en baardstoppels eens goed bekijk. Best wel dapper van mezelf.
Want de spiegel kijkt genadeloos terug en verzwijgt niets. De contouren van de naderende dood tekenen zich al op het gereflecteerde verouderende gelaat af. Deprimerende gedachte, trouwens, die ik maar met kracht onderdruk, zo vroeg op de ochtend. Rationeel weet ik dat de veroudering al heel vroeg in ons bestaan begint. Dat inzicht betekent nog niet, dat ik het inzakken van mijn ooit zo sterke spieren ook leuk vind. Al die buikspieroefeningen voelen wel goed aan, maar als ik voor de spiegel sta zie ik toch dat het desintegreren van mijn fysiek aan een onstuitbare opmars is begonnen. Nou ja, opmars bij wijze van spreken dan.
Op plekken waar je het beslist niet wilt, beginnen verkleurde haren uit te vallen, als meteorologische signalen van vergankelijkheid. En op plekken waar je het eveneens beslist niet wilt hebben groeien de haren welig als krullend onkruid, nauwelijks in bedwang te houden door trimmers, scheermesjes en tondeuses. Fietsen in een redelijk tempo gaat op zich nog wel, maar pijn door het zitten op een zadeltje in die benige delen waar zich vroeger nog een laagje vet en een gespierde gluteus maximus bevond, geeft een remmend effect aan de pret van het fietsen.
Eén en ander betekent bepaald niet, dat ik al die verouderingssignalen begroet als een soort onbekende vriend waar ik mijn hele leven op heb zitten wachten. In tegendeel.
Neem nu de werking van de hersenen, scheppingsatelier van samsarische perikelen en karma. Die werking wordt duidelijk waarneembaar minder. Ik vraag me wel eens af of ook het karma hierdoor minder wordt, maar dat zal wel weer niet.
Soms ga ik naar boven en neem plaats in mijn prettige bureaustoel met het voornemen om een gedachte die opkwam neer te schrijven voor een column, artikel of een toevoeging aan een boek. Mijn inmiddels rimpelige handen zweven boven de toetsen. Emmaahhh… wat was het ook maar weer? Iets mettahh… In gedachten loop ik de trap af terug naar beneden en sta weer in de kamer voor het raam, terwijl ik naar de spelende buurkinderen kijk, terwijl ik die gedachte kreeg.
Niets! Of toch, tsja, eeeh… het was iets met vergankelijkheid enneh… Ja! Ik kan er bijna bij… weg. Echt, totaal en onoproepbaar weg. Ik weet alleen nog dat het zo’n mooie gedachte was. Daar troost ik me dan voorlopig maar mee. Tot ik s ’nachts in bed, terwijl ik al heerlijk begin rond te drijven in die dimensie tussen waken en slapen, er vanuit het niets die gedachte weer ophoog schiet, als een oplichtend object in een kermisspookhuis. Gauw uit bed springen (of wat daarvoor doorgaat op deze leeftijd), ochtendjas aan, sloffen aan, slaperige stem van bedgenote negeren, met verantwoordelijke snelheid, gerelateerd aan diezelfde leeftijd de trap oprennen, computer aan, snel een sleutelwoord opschrijven… om daarna, terug in de verwarmende legaliteit van het bed de slaap natuurlijk niet meer kunnen vatten. Na een goeddeels doorwaakte nacht sleur ik mezelf het bed uit, terwijl al mijn systemen zeuren dat ze nu wèl kunnen en willen slapen, met als enig lichtpuntje de wetenschap, dat ik mijn gedachte in de vorm van een sleutelwoord heb opgeschreven. Ontbijt, koffie en dan haast ik me naar mijn computer. Geen idee meer wat ik heb opgeschreven, maar het voordeel van mijn actie van gisteravond is het veilige gevoel dat het tenminste ergens staat, vastgelegd op een harde schijf. Het vermaledijde ding start uiterst langzaam op, wil eerst van alles updaten en installeren. Op-poppende venstertjes die mij allerlei vragen stellen waar ik niets van snap. ‘Wilt u…’ ‘Néé!’ ‘Weet u zeker dat u…’ Ja!!!’ Tenslotte open ik, met rooksliertjes uit mijn oren, mijn kladblok en zie op een verder volkomen blanco pagina staan: ‘achteraf.’
Ik blijf er lang naar staren. Er zou nu, zoals het een soepel werkend brein betaamt, een mooie associatieve reeks gedachten en half geformuleerde zinnen aan dat woord geplakt moeten verschijnen in mijn brein. Achteraf had ik natuurlijk beter kunnen opschrijven wat ik met dit cryptische woord bedoelde, dan had ik niet nogmaals tevergeefs in die tergende mistflarden van er nèt niet bij kunnen rond hoeven dwalen. In de loop van de dag probeer ik er steeds weer bij te komen, maar tevergeefs.
Tot ik tenslotte volkomen gefrustreerd, alsof er iemand bestaat die verantwoordelijk is voor mijn tanende geheugen roep: ‘Dan niet!’ Gevolgd door enige krachttermen die Boeddha vast niet bedoeld heeft toen hij het juiste spreken formuleerde.
Zoals dat dan gaat, schiet me vervolgens met even oplichtende als opluchtende helderheid de gedachte die ergens in mijn neuronale doolhof ronddwaalde weer te binnen. Gevolgd door die hele reeks invallen, associaties en herinneringen die nou eenmaal aan gedachten vastzitten.
Ik heb het verhaal nu dus maar snel opgeschreven – voor ik het vergeet.
robq zegt
Beste Henk, in ieder geval blijven je columns diep, met pit en aangenaam leesbaar. Mijn ikje geniet er steeds van. Dankuwel hiervoor en het beste voor je en de jouwen.