In de buurt waar ik een deel van mijn jeugd doorbracht waren, zoals overal in buurten, kenmerkende figuren die kleur aan het straatbeeld en straatleven gaven. Een voor mij in het oog springende was een man, door de buurtbewoners Miegel* genoemd. Ik had wel eens gehoord dat hij eigenlijk Michiel heette. Hij was groot, had een altijd rood gelaat, een stierennek die eindigde in een kleine bochel bovenaan zijn rug, en grote, slappe lippen, waardoor hij altijd ‘met consumptie’ sprak. Hij droeg zomer en winter hetzelfde colbertje, dat vaak versteld was aan de mouwen en andere plaatsen, en dat van even hoge ouderdom als kwaliteit was. ’s Winters droeg hij daar altijd een laag truien onder.
Zijn stemvolume was angstaanjagend als je hem niet kende. Hij had er geen controle over. Hij had ook problemen met zijn kortetermijngeheugen en beschikte over een beperkt verstandelijk vermogen. Maar hij was vriendelijk, opgewekt en erg behulpzaam. Oudere vrouwen uit de buurt konden altijd op hem rekenen als ze met zware boodschappentassen een winkel uitkwamen. ‘Effe helpen, mevrouw?’ Loeide hij dan met zijn volumeknop wijd open. Omdat iedereen hem kende gaf dat nooit problemen, hoewel een enkeling wel eens schrok van Miegels orkanische stembanden. Hij hing ook vaak in de buurt van de ophaalbrug over de gracht rond. De steeds meer uit het straatbeeld verdwijnende bakfietsen en handkarren de helling helpen opduwen vond Miegel prachtig.
Een bedankje was meestal zijn enige beloning, hoewel hij ook wel eens een stuiver of zelfs een dubbeltje kreeg. Miegel probeerde dan steevast een ijsje te kopen. De ijswinkel had een imposante, werkende ijsmachine in de etalage staan. Naast ijs kon je er ook de eerste zakjes patat bestellen, die hun intrede in Nederland deden. Patat met mayonaise of piccalilly. Maar zijn dubbeltje of stuiver, het verschil begreep hij niet, was nooit toereikend. ‘Stuiver is… groter! brulde hij dan. De eigenares van de ijswinkel deed er niet moeilijk over en gaf hem altijd zijn ijsje, mèt slagroom. Hij hielp ook soms de brugwachter met het sluiten van de zware, stalen hekken, tot hem dat op een kwade dag een vingeramputatie opleverde. Toen ik naar een andere buurt verhuisde heb ik nog afscheid van Miegel genomen. ‘Tot morgen!’ brulde hij, zoals hij dat gewend was. Hij begreep niet dat ik er morgen en daarna niet meer zou zijn. Later informeerde ik nog wel eens naar hem en bij een van die gelegenheden hoorde ik een verdrietig verhaal. Miegel was gearresteerd op verdenking van verkrachting met moord. Het slachtoffer was een twaalfjarig meisje. De kranten stonden er vol van. Hem verhoren bleek een vrijwel onmogelijke zaak, maar zijn moeder kon hem van een twijfelachtig alibi voorzien en Miegel kwam uit voorarrest vrij. De politie kwam regelmatig bij hem en zijn moeder controleren. Mijn informant, een oudere, vriendelijke vrouw die Mientje heette, geloofde in Miegels onschuld. ‘Hij is vriendelijk en behulpzaam en is nog nooit voor wie dan ook een bedreiging geweest,’ zei ze. En verontwaardigd voegde ze eraan toe: ‘Ze hebben ‘m laatst beschuldigd van het laten verdwijnen van de twee katten van Steenbergen. Ze deden aangifte bij de politie, die hem weer verhoord heeft. Verhoord! De ziel wist nauwelijks hoe hij zelf heette.’ Ik ben nog naar het huis geweest, waar Miegel met zijn moeder woonde, maar op mijn bellen werd niet open gedaan. Een paar jaar later kwam ik nogmaals in de buurt. Mientje zat op een keukenstoel in de zon voor haar woning.
Ik vroeg eerst naar haar gezondheid, die volgens haar rap bergafwaarts ging, vervolgens naar Miegel en de praatgrage Mientje viel compleet stil. Na enig aandringen hoorde ik iets wat ik achteraf liever niet had willen horen. Mientje kreeg tijdens haar relaas voortdurend tranen in haar ogen.
De buurt had op Miegels vrijlating gereageerd met achterdochtig, vijandig en agressief gedrag. Boodschappen voor oudere dames dragen was op een enkele uitzondering na afgelopen. De handkarren en bakfietsen waren bezig uit het straatbeeld te verdwijnen, dus Miegel had niet veel meer te doen. Hij begreep absoluut niet waarom de buurtbewoners zich zo gedroegen. Mensen meden hem en hij werd eens ‘s avonds op een donker plekje mishandeld. Mientje zag hem steeds minder vaak en de laatste keer was twee jaar geleden, toen hij de boodschappentassen voor haar mocht dragen. Ze probeerde hem wel aan de praat te krijgen, maar hij zweeg in de enige taal die hij weliswaar luid, doch moeizaam sprak.
Daarna verdween Miegel gewoon. De politie deed buurtonderzoek, maar hij werd niet gevonden. Zijn moeder wist ook niet waar hij was. Miegel was van de aardbodem verdwenen, leek het. Een voormalige buurman zei dat hij nooit meer teruggevonden was. Voor zover ik wist was hij nog nooit zonder zijn moeder de buurt uit geweest, behalve voor bezoeken aan medische zorgverleners.
Miegel. Hij hield van de buurt, van de mensen, van zijn dienstverlening, van de grapjes die iedereen tegen hem maakte, en die hij nooit begreep. Er was alleen maar aandoenlijkheid en vriendelijkheid in hem aanwezig. De moordenaar van het meisje werd later gepakt en het was dus niet Miegel geweest. De moraal of de diepere boodschap van dit verhaal?
Die is er niet. Het is gebeurd en onherroepelijk. Dag Miegel, ik hoop dat het je niet al te slecht vergaan is.
*De naam Miegel is gefingeerd.