Jullie weten dat ik soms door het gedrag en (on)hebbelijkheden van mijn ouders als kind erg geleden heb. Ik heb uitgebreid verslag gedaan van mijn slavenbestaan op de enorme tuin van mijn vader. Ik schiet weer vol en zal er daarom niet verder op ingaan. Maar mijn vader zorgde voor nog meer onheil in ons gezin: hij had een enorm aquarium met verlichting, pomp, temperatuurmeting, zilverzand en een borrelapparaat dat voor verse lucht in de bak zorgde. En natuurlijk vissen, black mollies en sluierstaarten en guppies. Om de zoveel tijd werd het aquarium schoongemaakt, zoog mijn vader aan een stuk tuinslang om het water over te hevelen maar bleef er nog genoeg water in de bak om de vissen in leven te houden. Met een scheermesje haalde hij de alg van het glas.
Het aquarium was van mijn vader, hij genoot er van, ons maakte het niks uit, wij gunden hem die hobby. Echter, om de zoveel tijd, meestal ’s nachts, als wij strak in het gelid lagen te slapen, ging het alarm, mijn vader riep dan snel, snel, snel. Het water stroomde vanuit een lekke las zo de kamer in. Het hele gezin was dan aan het dweilen terwijl mijn vader met waterglas het lek probeerde te dichten. De volgende morgen werd van ons verwacht dat wij toch normaal naar school gingen, na een zeiknatte nacht.
Een paar maanden geleden bedacht ik zelf een goudvis te nemen in een kom, met wat sliertjes groen en steengruis op de bodem. Het leek me wel gezellig om de stilte in de Kloosterbunker te verdrijven. Ik kocht die vis toch maar niet omdat ik wel eens gehoord had dat een goudvis in een kom krankzinnig wordt van het rondjes draaien en van het uitzicht op zijn baasje. Zo’n vis moet ook verzorgd worden en als ’t ie ziek wordt moet je met zo’n vis naar de dierenarts en ik heb een hekel aan artsen. Dus het bleef bij een voornemen.
Gisteren dacht ik in het kader van kantelen: Waarom nemen mensen een huisdier? Een geen asielzoeker als gast.
Ik was altijd een fervent kynoloog, heb een aantal honden gehad en verzorgd, maar na de dood van Quintus, een vriendelijke Rottweiler in de jaren tachtig van de vorige eeuw, heb ik nooit meer een huisdier genomen en zeker geen hond. Nou ja, in mijn tuin in Roosendaal had ik een grote vijver aan laten leggen en daar zwommen vissen in. Maar die moesten zichzelf in leven zien te houden. Hoezeer ik ook van honden houd en zij vaak van mij, en worden ze huisdieren genoemd, ik vind het tegennatuurlijk om een hond of kat of varkentje als huisdier te hebben. Honden hebben nooit gevraagd om in krappe woningen opgesloten te zitten en als het meezit twee keer per dag te worden uitgelaten als het het baasje belieft. Honden ruiken tig keer sterker dan een mens en moeten die nare geurtjes en lijflucht van mensen weerstaan. God, wat ben ik blij dat ik geen hond ben.
Als je aan mij vraagt: Waarom heb jij Boy, Hertha en Quintus aangeschaft, zou ik daar geen antwoord op kunnen geven. Stom eigenlijk, het was een automatisch mechanisme. Ik dichtte die honden geen menselijk eigenschappen toe, ze lagen nooit bij mij in bed, of op de bank, maar in de mand, vertroetelde ze niet, ze aten pens, ze waren gewoon hond, basta. Zo kwamen ze in mijn leven en beleefde ik er plezier aan. Maar nu ze er niet zijn ben ik net zo plezierig.
Nu vind ik: er zijn veel te veel honden. Er zijn malafide broodfokkers, en er is een hele industrie omheen gebouwd: dierenartsen, hondenbrokken fabrikanten, psychologen, zwerfhonden uit vreemde landen die hier ingevlogen worden en organisaties die zich betaald bezig houden met het opheffen van het hondenleed, zoals de stichting Viervoeters, waar mijn helaas overleden zus donateur van was. Zij had vastgelegd dat na haar dood die stichting nog twee jaar lang donaties van haar zou ontvangen en als uitvoerder van haar laatste wil voldeed ik daar aan. Het geld werd gestort vanaf mijn bankrekening en zo werd ik slachtoffer van een ware terreur. Bedelbrief op bedelbrief volgde, smeekbedes met foto’s van zielige honden, ik werd er zelf hondsberoerd van. In een brief aan Viervoeters schreef ik dat de heer Hoek overleden was. Pas toen stopte de terreur van die organisatie.
Het valt me overigens wel op dat ik steeds minder honden op straat, in de parken zie. En dus ook minder bolussen, dat komt mogelijk ook door de plastic zakjes waarmee kynologen de warme drol van hun huisdier beetpakken en in de zak doen.
Let wel, ik ben nog steeds een liefhebber van honden, maar als ze er niet meer zijn vind ik het ook prima. En soms is het helemaal niet erg om een huisdier te zijn. Goff, onze in Italië wonende columnist, geeft zijn honden veel vrijheid in die dalen en stranden. Dat zijn huisdieren in volledige vrijheid.
Maar:
- Ik kende een hond die als een mijnwerker vrijwel zijn hele leven doorbracht in een donkere kast in de woonkamer. Dat vond hij gezellig, zei de eigenaar.
- Ik ken een gezin die een hond van 90 kilo zwaar had en als oma op bezoek kwam was er geen ruimte voor haar en werd het dier opgesloten in een kooi onder de tuintrap.
- Daarnaast woonde een gezin idem dito, maar die hond had een anderen kleur en dat gezin geen oma. Die mensen konden nooit naar feestjes of op vakantie omdat ze het zo zielig vonden om de hond naar een asiel te doen. Dus bleven ze thuis of namen de kolos mee in de auto waarvan de achterassen verstevigd waren.
- Ik had een paar maanden geleden een nieuw en ook duur colbert gekocht, het hing over een stoel in de kamer van de Kloosterbunker. Er kwam een hond in het Klooster en die tilde zijn poot op en zeek tegen het jasje. Een collega van die hond scheet de logeerkamer onder. Kan gebeuren, ik ben zelf ook wel eens winderig.
- Als ik in een restaurant een hapje ga eten hou ik er niet van dat andere gasten dan hun hond meenemen. Het zou prima zijn als de restaurateur dan een eigen ruimte beschikbaar stelde voor gasten met honden, maar dat gebeurt niet. Als ik horecaondernemer was zou ik geen honden toelaten. Vlooien, eitjes, wormen, slijm, maden, oorvocht, lekkende geslachtsdelen, gejank, haarvachtstank, nare luchten, natte scheten. Wie moet de boel reinigen na het vertrek van klant en hond: juist, de horecaondernemer. En maar hopen dat dat goed gebeurt, dat er geen omhoog kruipende made in de soep drijft.
- Ik nam Quintus nooit mee naar een restaurant. Als we uit eten gingen zeiden we tegen Quint: Luister eens, lieve Rottweiler, pappa en mamma gaan een vorkje prikken en wij vertrouwen jou de bewaking van ons huis toe. Houdoe wanne. Vanuit de mand keek hij ons even aan sliep dan lekker verder.
- Honden in een restaurant vind ik net zo erg als krijsende en hard rennende kinderen door de zaak. Het is al jaren geleden, ik zat met mijn partner te eten en die kleine ordeverstoorders renden luid gillend om ons heen, de ouders grepen niet in, ik stak een been uit en het geren was ineens afgelopen.
- Er is altijd veel beroering onder hondenbezitters als er een hond geslacht en opgegeten wordt in verre landen. Maar is het slachten van een hond erger dan het slachten van een koe, een varken, een geit, lammetje of paard? Alle dieren willen toch leven.
- Een Europese toeriste bezoekt tijdens een vakantie in China een restaurant met haar poedel. Een ober is zo vriendelijk om het diertje mee naar achteren te nemen, ze is zo blij, wat een dierenvrienden daar. Na een uur keert de poedel terug: gebraden en mooi opgediend op een schaal.
- Tijdens het tikken van deze column komt een persbericht van een uitgeverij binnen met de titel: Hoe goed ken jij je kat? Kattenexpert Dr. Lauren Finka is gespecialiseerd in het gedrag van katachtigen. Zo ontwikkelde ze onder meer een hulpmiddel om het heroriënteren van asielkatten te verbeteren. Met Hoe goed ken jij je kat? schrijft ze hét basisboek om jouw kat nog beter te leren kennen. Aan de hand van 12 praktische tests, ontdek je hoe je kat zich voelt bij jou en welke kattenouder jij bent. Bovendien kom je eveneens te weten of je klaar bent voor een (nieuwe) kat.
- Kattenouder, mag ik effe een teiltje.
Gisteren verliet ik de Kloosterbunker om in de stad te gaan mediteren. Op straat vraagt een buurman mij hoe het met me gaat. ‘Ik zou het niet weten’, antwoordde ik. ‘Ik zou het niet weten’, herhaalt de buurman, ‘wat is dat voor onzin’.
‘Het is perceptie hoe ik me voel, ik weet het gewoon niet. Je dwingt me nou om er over na te denken. Te labelen. Wat maakt het uit. Een minuut geleden wel goed, geloof ik, maar dat is ook maar een aanname. Welk is mijn referentiekader, wat noem je goed, waarom vraag je mij dat? Ben je geïnteresseerd? Wie ben ik nu? Wie ben ik over een minuut?’
De buurman: ‘Ik ga er snel vandoor, moet nog pannenkoeken bakken.’
De voorgenomen reis door de stad zit tegen. Ik kom in een 130 minuten durende ellende file terecht, per minuut een meter voorwaarts, sla twee keer uit diepe woede op de zitting van de passagiersstoel en roep een keer godverdomme, wel onzichtbaar in de kromming van de arm, omdat ik net een parochiecentrum passeerde met op de buitenmuur de tekst: God ziet ook u. Mijn God, wat was ik kwaad, ik die nooit kwaad ben. Die klote buurman ook met zijn vraag: Hoe gaat het met u? Ik mediteerde thuis en moest ineens om mezelf lachen.
Moedig voorwaarts!
Henk van Kalken zegt
Eén van je betere verhalen. Lekker om de dag mee te beginnen en te genieten van de herkenbare parallellen. Een tirannieke vader, aquariums met pompen, borrelende bellen en lekkages, honden wel of niet in het bestaan, een vijver met vissen die het zelf mogen uitzoeken, een buurman die naar iets vraagt waar geen antwoord op is. En de maars. Volgens mij gaat het hier allemaal over in het leven.
Joop Ha Hoek zegt
In de journalistiek is het zo: je bent als journalist net zo goed als je laatst geschreven verhaal en het kan altijd beter. Mijn vader was de liefste man die ik ken, zorgzaam en met hart voor zijn vrouw en kinderen. Alleen die klote tuin, hè. En die bak met water. Meer minpunten kan ik niet opnoemen. Waar ik het in de column over honden heb, kan je ook boeddhisten invullen. Ik leef ook plezierig zonder hen. Alles is door mensen verzonnen, bedacht door ons brein dat nauwelijks impulsen van buiten toelaat. Eén grote kermis. Ook het boeddhisme.
Henk van Kalken zegt
Ja. Boeddha was ook geen boeddhist en dat was-ie niet voor niets. Vandaar dat boeddhisten een hondenleven hebben…
G.J. Smeets zegt
Joop, kleine correctie: de huisdieren bij columnist Goff krijgen te eten en indien nodig medische verzorging. Maar ze komen nooit in huis, dat willen ze zelf niet. Ze gaan en staan en liggen waar het hun goed uitkomt behalve in huis. Ze zijn dus geen huisdieren maar thuisdieren.