Toen ik politieverslaggever was had ik me te houden aan een bepaalde etiquette en omgangsvormen in de contacten met criminelen. Regelmatig spraken mijn collega en ik -beiden een dagblad misdaadteam vormend- in hotels en restaurants af, meestal in de randstad, Amsterdam bijvoorbeeld, om te praten met doorgewinterde criminelen. Die het geweld niet schuwden.
We arriveerden altijd een half uur van tevoren bij die locaties om de omgeving te inspecteren want je weet nooit hoe de bui van het contact is op die dag of dat er mogelijk zaken zijn gebeurd waarin jij als de kwaaie pier wordt genoemd. Terwijl ik de locatie binnenging- ik was de oudste en had dus al het langst geleefd, en iedereen gaat op een dag dood, zei mijn maat, hield hij vanuit zijn eigen auto het parkeerterrein en de locatie in de gaten of er geen gevaar dreigde voor de verslaggevers. Om zich daarna bij het gezelschap te voegen.
Contacten tussen journalisten en criminelen zijn gebaseerd op vertrouwen zonder dat de ontmoetingen een brij van saamhorigheid werden. Eenieder speelt zijn rol. De crimineel verstrekt informatie om anderen te schaden en wij namen die informatie tot ons om die te gebruiken in onze verslaggeving.
Tijdens de contacten was het zaak voor ons om een bepaalde zakelijkheid uit te stralen, niet geëmotioneerd te raken als er werd verteld over liquidaties of andere treurnis en vooral niet te lachen of een lachende trek om de mond te hebben tijdens het luisteren. Dat kan verkeerd opgevat worden. En altijd de volle aandacht gevend. En vriendelijkheid uitstralend, niet te verwarren met compassie en empathie. En zeker niet bang worden als de crimineel ineens naar iets onder de tafel greep, sommigen hadden een enkelbandholster met een vuurwapen erin. Zo af en toe informerend ‘hoe het thuis was’, want ook criminelen hebben een thuissituatie.
We zorgden altijd in een publieke ruimte te blijven, want daar is het risico dat er wordt geschoten wat lager dan buiten. Soms ging een crimineel even naar het toilet om even later met een witte cocaïne neus weer aan tafel aan te schuiven. Maar daar maakten wij nooit opmerkingen over.
Kledingvoorschriften waren er niet, eenieder droeg wat hij prettig vond.
Dit werk kan je alleen maar doen als je geen kille robot bent of wordt maar je eigen emoties tijdens zo’n gesprek weet te verbergen. Criminelen hebben een goede neus voor onwaarachtigheid of schijn.
Mijn contacten met informanten die soms ook voor de politie werkten, vonden meestal plaats op begraafplaatsen. Meestal staan daar op beschutte plekjes bankjes van waaraf je het hele terrein kunt overzien zonder gezien te worden. Ook hier gold: veiligheid eerst. En het is er lekker rustig.
De ontmoetingen met rechercheurs vonden meestal plaats in restaurants waar we dan vele uren doorbrachten. Tussen de gerechten door stelden we vragen en kregen we informatie. Die ontmoetingen waren gemoedelijker dan met criminelen. We hoefden dan niet voor ons leven te vrezen en het eten was altijd lekker.
De misdaadwereld is een vreemde maar ook boeiende wereld. Alles wat in het boeddhisme van belang is – hebzucht, haat en onwetendheid- kom je er tegen. Eigenlijk zou elke boeddhist een tijdje misdaadverslaggever moeten zijn, dat levert meer op dan je hele leven op een kussen of bankje te mediteren. De praktijk is leerzamer dan de theorie.
Moedig voorwaarts!
Zeshin zegt
joop je hebt wel een hele opmerkelijke voorstelling van meditatie
Marcel Rouweler zegt
En dat siert je en maakt je dagelijkse column zo leesbaar.
Ruud van Bokhoven zegt
Praktijk is de beste leermeester op ieder vakgebied, maar zeker ook op meditatie.
En van alles zijn deel tot je nemen geeft je een meer heldere kijk op het totaal.
Namasté ?