Mijn broer was een echte charmeur. Een versierder zou je hem ook kunnen noemen. Hij was de enige versierder in ons gezin met zes kinderen. Vandaag keek ik naar een foto van hem, wachtend op een plein in Den Haag op een vrouw met een bos bloemen in zijn hand. Dat charmeurschap was aangeboren, van wie hij het heeft, weet ik niet. Het zat in zijn genen. Het maakte deel uit van zijn functioneren, zijn zijn.
Een paar dagen voor zijn dood in een smerig verzorgingshuis in Groningen, zag ik dat hij nog met veel genoegen naar de verpleegsters en verzorgsters keek. Op zijn gezicht had de Heer van de dood al zijn kenmerken geëtst- een gele huid, de botten staken bijkans door het vel heen, het aangezicht van een stervende.
Maar dat wist mijn broer niet. In zijn geest zat de charmeur en die wilde versieren. Het lichaam deed als voertuig niet meer mee. Mijn broer raakte buiten bewustzijn en stierf, de beademing pompte maar door in dat dode lichaam.
Nog heel vaak moet ik denken aan de werking van de geest van mijn broer in die laatste dagen van zijn leven. De charmante geest. De meiden in zijn ziekenkamer sloegen er niet op aan en dat moet de geest ook hebben ervaren. Het lichaam kon het niet meer schelen.
Moedig voorwaarts!