Op 15 februari 1991 publiceerde het dagblad Trouw in het katern ‘Letter&Geest’ een paginagroot artikel onder de titel ‘Onder goden en goochelaars’. In die tijd was een pagina nog een heuse grote pagina. De schrijver van het artikel, een theoloog, verkende in zijn bijdrage de mogelijkheid om geloven te zien als een vorm van spelen.
We moesten volgens hem leren ‘leven met heilzame ficties’. Ficties hebben waarde. Doen alsof moet niet gezien worden als schijnvertoning. In het gewone leven worden ficties vaak serieus genomen, zoals door lezers van gedichten en romans, of door filmkijkers en toneelbezoekers. ‘Zou dat dan ook niet kunnen in een godsdienst die van verhalen en liederen en symbolische handelingen leeft?’
Ik las het artikel met rode oortjes. Het was een weldadige regenbui op dorstig land. Vanuit de antropologie was ik al een tijd op zoek naar het verband tussen spel en religie. En nu was hier ineens een theoloog die vanuit zijn vak – en tegen 99,9 % van zijn vakgenoten in – soortgelijke verbanden legde. Over de disciplinaire grenzen heen vond ik een bondgenoot en inspirator. We kregen contact, en in de loop van de jaren spraken we elkaar met een zekere regelmaat.
Deze speelse theoloog was dr. Freek N.M. Nijssen. Op 13 februari overleed hij in Den Haag, 93 jaar oud.
Ik eer zijn nagedachtenis door het religieuze spel voort te zetten.