Op zaterdagmorgen luister ik naar het radioprogramma ‘De Taalstaat’. Daarin zit de rubriek ‘Het Vergeetwoord’. Luisteraars reiken woorden aan die normaal waren en het niet meer zijn, zoals alras, wenen, euvel duiden. De rubriek heeft iets nostalgisch, vanuit het idee dat de taal verarmt. Tegelijk is de toon realistisch, want taal verandert nu eenmaal.
Op zondagmorgen zing ik in de kerkdienst overmatig veel vergeetwoorden. Het liedboek is nog maar zes jaar oud en heet in de wandel nog steeds het nieuwe liedboek. En toch wemelt het van de woorden die je in het dagelijks taalgebruik niet meer hoort: verkoren, ootmoedig, welgevallen.
OK, elke context heeft een eigen vocabulaire. Luister maar eens een gesprek van managers af. Gun de kerk dus haar eigen taalspel.
Maar er is nog iets. De beeldtaal van het liedboek is bijna helemaal voor-modern, plattelands, alsof we geen industrialisering en verstedelijking hebben meegemaakt. ‘Laat uw dauw van vrede dalen in de voren van de tijd’. ‘Toch rijpt de oogst, een overvloed, door Christus’ regen rijk gevoed’. De kerk profileert zich zo als een vluchtheuvel voor mensen die moeite hebben met de moderne cultuur.
Taal is etalage. Zou de kerk niet relevant moeten zijn voor de huidige cultuur en samenleving? Nog prangender (ook een vergeetwoord!) is de omgekeerde vraag: hoe relevant zijn cultuur en samenleving voor de kerk?
Is de kerk voor-modern, modern, of misschien zelfs al voorzichtig postmodern?