Ik loop door een museum, bekijk een kunstwerk, en lees op het bordje ernaast wat de conservator er als kunsthistoricus van vindt. In gedachten zie ik haar/hem zitten voor de PC, overwegend wat te zeggen in die vijftig beschikbare woorden.
Zondagmorgen luister ik in onze doopsgezinde gemeente naar de overdenking die onze predikant uitspreekt. Ik zie hem zitten in zijn studeerkamer, zorgvuldig overwegend wat hij wel en niet zal gaan zeggen, schrappend, aanvullend, verwerpend.
’s Ochtends heb ik het Radio1-journaal aan staan. Het lijkt of de twee presentatoren ter plekke bedenken wat ze vertellen, maar ik zie hoe een team van redacteuren al een halve nacht in de weer is om de uitzending voor te bereiden.
In deze voorbeelden schaak ik steeds op twee borden. Ik beperk me niet tot het direct waarneembare, maar kijk achter de coulissen. Ik heb zo’n vermoeden dat iedereen dat doet en dat het eigen is aan mensen om de actieradius van hun betekenisgeving voortdurend te vergroten.
In zijn roman ‘4 3 2 1’ biedt Paul Auster vier versies van één mensenleven. Hij stopt eigenlijk vier romans in één boek en speelt op een onderhoudende manier met plausibele alternatieven in een levensloop. Hij schaakt op vier borden tegelijk. De lezer kijkt over zijn schouder mee hoe hij te werk gaat.
Eigenlijk spelen ook levensbeschouwers op minstens twee borden, of ze nu religieus zijn of seculier. Naast de waarneembare werkelijkheid gaan ze uit van een andere. Die is meestal perfect, ideaal, gewenst, een blauwdruk voor een humane werkelijkheid.
Is de levensbeschouwing religieus, dan wordt er geschaakt onder auspiciën van het heilige. Die heeft het gezag over de alternatieve werkelijkheid. Seculiere varianten hebben het heilige niet nodig om toch met een alternatief te komen voor de direct waarneembare werkelijkheid.
Allemaal schaken en schakelen we levenslang, uit levensbelang, tussen zichtbare en alternatieve werkelijkheden.