Geen term is de laatste eeuwen zo van betekenis veranderd als ‘gelovige’.
Ooit hoorden de gelovigen uitsluitend tot de eigen christelijke godsdienst of – nog beperkter – kerk. Alle mensen daarbuiten waren ketters, ongelovigen of heidenen. Die etiketten maakten hen tot voorwerp van kritiek of zelfs vervolging.
Toen de modernisering op volle sterkte kwam, deed het wetenschappelijke wereldbeeld het religieuze flinke concurrentie aan. Tegenover de gelovige kwam de atheïst te staan. Vanuit het gelovigenperspectief deugde die net zo min als de gelovigen in andere religies. Voor de atheïst was de gelovige iemand die zo dom is uit te gaan van wat wetenschappelijk niet te bewijzen is.
Met het groter worden van de wereld en na het leren van veel lessen, werden christenen wat toleranter. Er kwam een beweging op gang die de dialoog zocht met gelovigen van andere religies. Die gingen ‘andersgelovigen’ heten, een woord dat mijn tekstverwerker nog steeds rood onderlijnt.
De ontkerkelijking zorgde ervoor dat veel gelovigen hun heil niet langer in de kerk zochten. Daarmee werden ze niet per se atheïst. Zij vertegenwoordigden een nieuw verschijnsel: gelovigen buiten de kerk, tegenwoordig in ons land de grootste groep gelovigen.
Toen kwamen de postmodernen. Die lieten zien dat onder alle kennis, ook wetenschappelijke, een wankel vloertje ligt van onbewezen vooronderstellingen. Dat bezorgde de term ‘gelovige’ weer een nieuwe betekenislaag. Zo is iedereen gelovig, inbegrepen atheïsten. ‘Gelovige’ was van exclusief een zeer inclusief begrip geworden.
Wat moet een gelovige van een van de bovenstaande soorten nu met deze vraag uit de vragenlijst van het onderzoek ‘God in Nederland’: ‘Beschouwt u zichzelf als een gelovig mens?’. Gevolgd door: ‘Heeft dat geloof in uw leven een bepaalde betekenis en zo ja, hoe groot is die betekenis dan?‘.
Welke betekenislaag van de termen ‘gelovige’ en ‘geloof’ moet die arme ondervraagde aanboren? En kan de onderzoeker al die antwoorden nog verantwoord optellen?
Joantine Berghuijs zegt
De opstellers van de vragenlijst van ‘God in Nederland’ zijn zich er terdege van bewust dat het woord ‘gelovig’ heel verschillend geïnterpreteerd kan worden. Dat geldt nog sterker voor ‘spiritualiteit’ (Voas and Bruce 2007: ‘Anything from serious introspection to beauty treatments’). Het is daarom niet voor niets dat na de vragen om zelfidentificatie als ‘gelovig’ en/of ‘spiritueel’ in de enquête de vraag volgt om je spiritualiteit in eigen woorden te omschrijven. Zie hoofdstuk 4, met een bloemlezing daaruit en een poging tot analyse!