De indeling in de vier grote elementen verwoordt elk uniek, specifiek aspect van stoffelijkheid. Elk element is een dhamma, het draagt zijn eigen specifieke kenmerken. Hitte en beweging komen wel gezamenlijk voor maar zijn niet hetzelfde. Stoffelijkheid presenteert zich op vele manieren aan de zintuigen. Ieder element in haar eigen domein. Het zo kunnen beschouwen van zoiets alledaags als een stoel is een staaltje analyse van de bovenste plank. In de filosofie van bijvoorbeeld Aristoteles komt een gelijksoortige opsomming voor. Maar hierin zijn de elementen anders voorgesteld, kou en vocht worden daarin bijvoorbeeld geacht alleen gezamenlijk voor te komen. Desalniettemin zijn de vier elementen leer een soort gemene deler in kennis van de oudheid. Als Chinees karakter worden de elementen met een woeste penseelstreek getekend. En woest kunnen de elementen tekeer gaan in een storm of bosbrand. De Boeddha vergeleek de vier elementen ergens met vier vurige slangen die lijf, have en goed aardig kunnen toetakelen.
De term mahā-bhūta wordt vertaald als ‘de vier primaire elementen’. Het woord bhūta is verwant aan het Nederlandse bodem. Deze elementen kunnen niet vernietigd worden. Maar in bepaalde niet stoffelijke bestaanstoestanden de arūpaloka zijn ze wel afwezig.
In het volgende episode kijken we nog eens verder naar die basale stoffelijkheid die zich in alles in en om ons heen zich presenteert.
Deze elementen zijn geschikt voor inzichtmeditatie. Elk iets dat ontstaat is iets dat vergaat. Elk iets dat ontstaat is daarom leeg. Elk iets dat ontstaat en vergaat doet dat zonder dat er met de wil op dat aspect kan worden ingegrepen.
(Wordt vervolgd)


Geef een reactie