Op 7 mei jongstleden zou er een veiling plaatsvinden in Hongkong, georganiseerd door het veilinghuis Sotheby. Wat te koop zou worden aangeboden was een collectie edelstenen en sieraden die afkomstig waren uit een opgraving in Piprahwa, een dorp in de deelstaat Uttar Pradesh, in India. De collectie was in 1898 opgegraven door William Claxton Peppé, een Engelse districtsbestuurder in het toen nog koloniale India.
De collectie was in het bezit van de familie gebleven en werd nu te koop aangeboden door Williams kleinzoon. De Indiase regering protesteerde tegen de verkoop omdat de sieraden werden geassocieerd met de overblijfselen van de Boeddha na zijn crematie. Dit verband is echter niet onomstreden, er is een documentaire over deze zaak te vinden op internet onder de titel “Bones of the Buddha”.
De Indiase regering zag echter in de gebeurtenis een gelegenheid om zich op te werpen als vertegenwoordiger en verdediger van de boeddhistische waarden, waarschijnlijk alleen maar om boeddhistische pelgrims aan te trekken. De religieuze verdraagzaamheid van de huidige conservatieve regering is namelijk niet om over naar huis te schrijven. Ze protesteerde in elk geval tegen de verkoop omdat ze vonden dat de sieraden verbonden waren met de relieken van de Boeddha. Sotheby zegde de veiling voorlopig af.
De relieken van de Boeddha
Aan het eind van de Mahāparinibbānasutta wordt de crematie van de Boeddha beschreven en ook wat er met de overblijfselen van het lichaam van de Boeddha is gebeurd. Er waren verschillende partijen die deze opeisten. De brahmaan Droņa deelde de as op in 8 delen en gaf elk van de eisende partijen een deel. Elk van deze 8 delen zou worden ondergebracht in een stoepa die daarvoor gebouwd zou worden en waar pelgrims de Boeddha zouden kunnen vereren. Droņa bouwde zelf een stoepa en een 10e partij bouwde een stoepa in Papphalivana voor de resten van de lijkkist. We vinden de passage op bladzijde 384 van de vertaling van De Breed en Janssen.
De opgraving
William Claxton Peppé had op latere leeftijd belangstelling gekregen voor archeologie en het viel hem op dat er een kleine heuvel was in het verder zo vlakke landschap in het gebied waar hijzelf woonde. Hij begon met een aantal werklui de heuvel af te graven en ontdekte een oude stenen structuur, het was een oude stoepa. Niet gehinderd door enige vorm van voorzichtigheid hakte hij een sleuf door het midden van de stenen structuur en ontdekte daaronder een holte. Deze bevatte een stenen kist die met een stenen deksel was afgesloten. Nadat het deksel er was afgehaald bleken er vijf potjes in te zitten met sieraden edelstenen en de bodem van de bak was ook nog eens met meer sieraden en edelstenen bezaaid. Op een van die potjes was een inscriptie geschreven. Peppé verzamelde de sieraden edelstenen en de potjes en nam alles mee naar huis. Hij maakte zijn vondst aan experts bekend. Een van hen ontcijferde de scriptie. Er stond dat in het potje zich de lichaamsresten bevonden van de Boeddha Gautama van de Sakya’s. De plaats waar de stoepa stond was inderdaad midden in het voormalige gebied gelokaliseerd dat de Sakyaclan eens bestuurde.
Een schandaal
William Peppé gaf de edelstenen, relikwieën en relikwieën aan de koloniale Indiase regering. Er was echter intussen een schandaal ontstaan omdat Peppé een archeoloog in de arm had genomen, Alois Anton Führer, die later nogal wat vervalsingen bleek te hebben geproduceerd. De academische wereld gonsde van verdachtmakingen en vermoedens van bedrog. De Engelse regering wilde hier eigenlijk een einde aan maken en tegelijk een wit voetje halen bij de Thaise regering. Ze gaven de botrelikwieën aan de boeddhistische koning van Thailand, Rama V. Deze deelde de relieken met verschillende boeddhistische landen zoals Sri Lanka en Birma. De vijf relikwie-urnen, de stenen kist en de meeste andere kostbaarheden werden naar het Indian Museum in Kolkata gestuurd, toen het Imperial Museum of Calcutta. Een vijfde deel van de sieraden bleef in de Peppé-familie als vindersloon.
Asoka
Er bleef nog een probleem: ten tijde van het overlijden van de Boeddha was er geen schrift en het Brahmischrift van de inscriptie dateerde van de tijd van keizer Asoka (v.j. 302 – 232 v.j.). Zou het dan toch een vervalsing zijn? Dit bleek niet het geval. Asoka had een grote bewondering voor de Boeddha en hij heeft bij verschillende stoepa’s de resten van de Boeddha opgegraven en met vele offergaven herbegraven. Blijkbaar heeft hij dit ook gedaan met het deel van de relieken dat naar de Sakya’s toe was gegaan.
Later hebben Indiase archeologen inderdaad een holte onder de stenen kist gevonden waar resten lagen van eenvoudige aarden potjes. Een expert heeft ook bevestigd dat het schrift en de taal overeenkomt met wat in de tijd van Asoka gebruikelijk was en ook de stenen kist was typisch voor die tijd. Mogelijk heeft de herbegraving plaatsgevonden in het jaar 245 v.j., toen Asoka de regio bezocht.
Raadsels
Er echter nog een raadsel overgebleven: waar zijn de andere negen stoepa’s gebleven? In de documentaire werd gesuggereerd dat de gegevens over deze stoepa’s door de moslimoverheersing verloren zijn gegaan. Dit is echter niet aannemelijk, aangezien de gegevens tijdens Asoka nog bekend waren en vermoedelijk ook nog wel later. We weten ook niet hoeveel stoepa’s door Asoka zijn bezocht. De stoepa’s zullen bovendien waarschijnlijk ook zijn bezocht door buitenlandse, onder andere Chinese pelgrims. Waarom vinden we hierover geen gegevens? Ik heb er niet lang naar gezocht, maar de documentaire geeft hier geen antwoorden. De moslims kunnen er niet de schuld van krijgen dat de gegevens over de stoepa’s verloren zijn gegaan, ze vielen pas in de twaalfde eeuw India binnen en zijn nooit in het zuiden geweest. Dus wellicht staan de boeddhistische gemeenschap nog verrassingen te wachten.
Geef een reactie